ECLI:NL:CRVB:2004:AQ0922
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen boetenota's over premiejaren en vaststelling van boetepercentage
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door een B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende boetenota's over de premiejaren 1995 tot en met 1998. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop appellante hoger beroep heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 november 2003, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door H.G.M. Swaak en gedaagde door mr. P.T. van Arnhem. De Raad heeft vastgesteld dat de boetenota's zijn gebaseerd op een tweede verzuim en opzet of grove schuld met betrekking tot het nalaten van loonopgave. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat er sprake was van opzet of grove schuld, maar de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd.
Echter, ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde aangegeven dat nieuwe regelgeving een gunstigere uitkomst voor appellante biedt, wat leidt tot een herziening van het boetepercentage. De Raad heeft deze opvatting van gedaagde overgenomen en besloten dat de boete vastgesteld moet worden op 37,5% van het vastgestelde premiebedrag. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het beroep gegrond verklaard, waarbij de boetenota's over de premiejaren 1994 tot en met 1998 zijn vastgesteld op het nieuwe percentage. Tevens is bepaald dat gedaagde het griffierecht aan appellante vergoedt.