ECLI:NL:CRVB:2004:AP9342
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor kosten vervroegde terugreis naar Nederland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand werd afgewezen. Appellant, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), had toestemming gekregen om tijdelijk in het buitenland te verblijven. Na een vervroegde terugreis naar Nederland op 13 oktober 2000, diende hij een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van een extra ticket, telefoonkosten en taxikosten. Gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen noodzaak voor de gemaakte kosten was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de kosten die appellant had gemaakt in verband met zijn vervroegde terugreis niet aan Nederland waren verbonden, en dat de gemaakte kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het contact met gedaagde en dat hij niet had aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2004.