ECLI:NL:CRVB:2004:AP8706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/791 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening en voorliggende voorzieningen in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1993 een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant heeft zijn huur opgezegd vanwege geluidsoverlast en heeft tijdelijk een chalet gehuurd. Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter dekking van de huurkosten en opslagkosten, maar deze aanvraag is door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten afgewezen. De gemeente stelde dat appellant een beroep kon doen op huursubsidie, wat hij niet kreeg, en dat er geen zeer dringende redenen waren om hem bijstand te verlenen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische beperkingen bij het verkrijgen van een reguliere woning. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant als huurder van een chalet niet in aanmerking komt voor huursubsidie. Dit betekent dat hij voor de voorziening in zijn woonkosten geen aanspraken kan ontlenen aan de Wet individuele huursubsidie (Wih).

De Raad concludeert dat appellant geen beroep kon doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, waardoor de aanvraag om bijzondere bijstand niet op grond van artikel 17 van de Abw kon worden geweigerd. De Raad vernietigt het besluit van 10 april 2000 en de aangevallen uitspraak, en bepaalt dat de gemeente Asten een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en het betaalde griffierecht van € 109,23.

Uitspraak

02/791 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Frankrijk), appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. J.J.J.M. van Ruth, advocaat te Eindhoven, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 18 december 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00/4005 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 april 2004 is namens appellant een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 mei 2004, waar voor appellant is verschenen mr. Van Ruth en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W.M.H. Martens, werkzaam bij de gemeente Asten.
II. MOTIVERING
Appellant ontvangt vanaf 1993 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
Wegens van de buren ondervonden geluidsoverlast heeft appellant per 1 augustus 1999 de huur van zijn woning, waarvoor hij huursubsidie ontving, opgezegd en per 17 juli 1999 een voor tijdelijke bewoning bestemd chalet gehuurd op een recreatiepark binnen de gemeente Asten. Op 6 juli 1999 heeft de voorzitter van de huurcommissie appellant bericht dat geen verklaring wordt afgegeven als bedoeld in artikel 3a van de Wet op de huurcommissies, omdat er vooralsnog van werd uitgegaan dat hij met betrekking tot zijn gehuurde chalet niet voor huursubsidie in aanmerking komt.
Op 4 november 1999 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend ter voorziening in de opslagkosten van huisraad en de huurkosten van het chalet over de maanden juni 1999 tot en met oktober 1999. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 7 december 1999 afgewezen op grond van de overweging dat gedaagde blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Het tegen het besluit van 7 december 1999 gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 10 april 2000 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat appellant een beroep kon doen op huursubsidie en nu hij daarvoor niet in aanmerking komt, artikel 17, eerste lid, van de Abw aan bijstandsverlening in de weg staat. Evenmin is gedaagde gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 10 april 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de medische beperkingen die appellant ondervindt bij zijn inspanningen om een reguliere subsidiabele woning te verkrijgen, onvoldoende bij zijn oordeel heeft betrokken.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De vraag of de Wet individuele huursubsidie (Wih) in het geval van appellant als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Abw moet worden aangemerkt, dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke situatie.
De Raad stelt vast dat tussen parijen niet in geschil is dat appellant als huurder van een chalet voor tijdelijke bewoning op een recreatiepark niet in aanmerking komt voor huursubsidie. Hieruit volgt dat appellant ter voorziening in de woonkosten niet daadwerkelijk aanspraken kon ontlenen aan de Wih. Evenmin doet zich een situatie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Abw voor, aangezien niet slechts bepaalde kosten in het kader van de Wih van subsidie zijn uitgesloten, maar er in het geheel geen aanspraak op huursubsidie bestaat voor de door appellant gekozen woonvorm.
De Raad komt in verband hiermee, anders dan gedaagde en de rechtbank, tot het oordeel dat appellant voor de voorziening in zijn woonkosten geen beroep kon doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, zodat de aanvraag om bijzondere bijstand niet kon worden geweigerd op grond van artikel 17, eerste en derde lid, van de Abw.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het besluit van 10 april 2000 op grond van een onjuiste wettelijke grondslag dient te worden vernietigd evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten.
De Raad ziet voorts aanleiding te bepalen dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep, wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 10 april 2000;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant zowel in beroep als in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Asten aan de griffier van deze Raad;
Bepaalt dat de gemeente Asten aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Pijper.