ECLI:NL:CRVB:2004:AP8623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/766 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar en toekenning van bijstandsuitkering na verlening verblijfsvergunning

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. R. van Asperen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had op 20 december 2001 geoordeeld over de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen. Dit besluit, genomen op 7 april 2000, verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Appellante had aanvankelijk een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend, maar deze was buiten behandeling gelaten. Na de verlening van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht, werd haar alsnog een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 22 november 1999.

Appellante trok haar beroep tegen het besluit van 7 april 2000 in en verzocht de rechtbank om gedaagde te veroordelen in de proceskosten en tot schadevergoeding. De rechtbank wees dit verzoek af, met de overweging dat artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen ruimte biedt voor schadevergoeding in dit geval, aangezien het beroep was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Awb, omdat het beroep niet meer beoordeeld kon worden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen die aan deze uitspraak ten grondslag lagen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de intrekking van het beroep voortvloeide uit de toekenning van de bijstandsuitkering, maar dit niet betekende dat de eerdere besluiten van gedaagde ter discussie stonden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juni 2004.

Uitspraak

02/766 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, op de in het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 december 2001, reg.nr. 00/313 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 april 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 7 april 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 december 1999 tot het buiten behandeling laten van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Nadat aan appellante - met terugwerkende kracht - een verblijfsvergunning was verleend, heeft gedaagde haar alsnog met ingang van 22 november 1999 een bijstandsuitkering toegekend. Vervolgens heeft appellante het tegen het besluit van 7 april 2000 ingestelde beroep ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht gedaagde te veroordelen in de proceskosten alsmede tot het betalen van schadevergoeding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
Met betrekking tot de verzochte veroordeling tot het betalen van schadevergoeding heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat artikel 8:75a van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb) voor een dergelijke veroordeling geen ruimte biedt, nu dit artikel uitsluitend ziet op de mogelijkheid van een veroordeling in de proceskosten. Toepassing van artikel 8:73 van de Awb heeft de rechtbank niet aan de orde geacht, omdat het beroep is ingetrokken en derhalve aan een beoordeling van de gegrondheid ervan niet kan worden toegekomen.
Met betrekking tot de verzochte veroordeling in de proceskosten heeft de rechtbank het volgende overwogen (waarbij voor verzoekster moet worden gelezen: appellante, en voor verweerder: gedaagde):
"Hoewel aan de intrekking van het beroep ten grondslag ligt dat alsnog de oorspronkelijk gevraagde bijstandsuitkering is verleend, acht de rechtbank in dit geval geen termen aanwezig om toepassing te geven aan (…) artikel 8:75a van de Awb. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder niet is teruggekomen van het eerdere besluit van 22 december 1999, maar op grond van gewijzigde omstandigheden, t.w. het feit dat aan verzoekster met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning is verleend, tot verlening van een uitkering is overgegaan. Het besluit van 22 december 1999 bevatte ook geen oordeel over het al dan niet recht hebben op bijstand, maar uitsluitend (…) over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift (…). Op dat oordeel is verweerder niet teruggekomen.".
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.