E N K E L V O U D I G E K A M E R
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 25 april 2002 tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 11 juli 2003, welke op 29 juli 2003 per aangetekende post aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante is bij brief van 24 september 2003, door de Raad ontvangen op 26 september 2003, van die uitspraak in verzet gekomen. Deze brief is blijkens de poststempel op de enveloppe op 25 september 2003 ter post bezorgd.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2004, waar opposante in persoon is verschenen en geopposeerde -met voorafgaand bericht- niet is verschenen.
De Raad dient in de eerste plaats te beoordelen of opposante ontvankelijk is in haar verzet.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekend gemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de verzetstermijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van de in rubriek I vermelde gegevens stelt de Raad vast dat opposante het verzetschrift te laat heeft ingediend. De laatste dag van de verzetstermijn was 9 september 2003. Op die datum was het verzetschrift nog niet ontvangen door de Raad. Evenmin was het verzetschrift op die datum ter post bezorgd.
Ten aanzien van een na afloop van de verzetstermijn ingediend verzetschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In het verzetschrift en ter zitting heeft opposante samengevat aangevoerd dat zij grote problemen heeft waardoor zij niet in staat is haar zaken naar behoren te behartigen.
De Raad onderkent dat opposante vele problemen heeft, maar acht de door opposante geschetste omstandigheden geen grond om het overschrijden van de verzetstermijn te verontschuldigen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.