ECLI:NL:CRVB:2004:AP8459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2401 WAO-VV + 04/2404 WAO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het recht op WAO-uitkering en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2004, staat de herziening van het recht op een WAO-uitkering centraal. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat R.A.J.M. Driessen, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, waarbij hij verzoekt dat het Uwv afziet van de invordering van een teruggevorderd bedrag van € 14.255,16 (bruto) en € 1.243,55 (netto). Dit bedrag is door het Uwv teruggevorderd omdat de uitkering van verzoeker, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, is herzien naar 45 tot 55% met ingang van 1 december 1999. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er reeds een beroepsprocedure aanhangig is bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin verzoeker eerder zijn bezwaren tegen de herziening van zijn uitkering ongegrond verklaard zag. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen samenhang is met het thans in hoger beroep voorliggende bodemgeschil, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden ingewilligd. Verzoeker wordt geadviseerd zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank te wenden voor zijn verzoek.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 17 juni 2004 van de
VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Zitting heeft mr. M.C. Bruning als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier
1e Zaak, reg.nrs. 04/2401 WAO-VV + 04/2404 WAO-VV
Inzake:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] verzoeker, in persoon verschenen, bijgestaan door R.A.J.M. Driessen, werkzaam bij De Lange c.s. advocaten & procureurs te Tilburg,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde, vertegenwoordigd door H. Knobben, werkzaam bij het Uwv.
De voorzieningenrechter doet in voormeld geding mondeling uitspraak.
De beslissing luidt:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze beslissing is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Gedaagde heeft bij besluit van 30 oktober 2002 de uitkering van verzoeker ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 december 1999 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 4 december 2003 heeft gedaagde de bezwaren van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 16 maart 2004 het beroep van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaard en het door verzoeker ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen (reg. nrs. AWB 04/135 WAO en AWB 04/135 WAO). Voorts heeft gedaagde de WAO-uitkering van verzoeker met ingang van 1 juli 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van - uiteindelijk - 65-80%. Thans is in hoger beroep enkel in geding de herziening van het recht op WAO-uitkering met betrekking tot het tijdvak 1 december 1999 tot 1 juli 2002.
Met betrekking tot deze periode heeft gedaagde - onder meer - onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 14.255,16 (bruto) alsmede een bedrag van € 1.243,55 (netto). Het door gedaagde van verzoeker teruggevorderde bedrag wordt thans ingevorderd door middel van verrekening met bedragen van € 800,-- per maand. Tegen de desbetreffende besluiten op bezwaar van 4 maart 2004 is thans een beroepsprocedure bij de rechtbank `s-Hertogenbosch aanhangig.
Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening strekt er toe dat door gedaagde (vooralsnog) wordt afgezien van invordering van het door gedaagde teruggevorderde bedrag. Nu met betrekking tot de desbetreffende besluiten tot terug- en invordering thans een beroepsprocedure bij de rechtbank aanhangig is, kan reeds hierom het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening niet worden ingewilligd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt de op grond van de artikelen 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste samenhang met het thans in hoger beroep voorliggende bodemgeschil. Verzoeker zal zich ter zake van zijn onderhavige verzoek tot de voorzieningenrechter van de rechtbank moeten wenden.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 17 juni 2004
De plv. griffier. De voorzieningenrechter.
J.W.P. van der Hoeven M.C. Bruning
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.