ECLI:NL:CRVB:2004:AP8459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van het recht op WAO-uitkering en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2004, staat de herziening van het recht op een WAO-uitkering centraal. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat R.A.J.M. Driessen, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, waarbij hij verzoekt dat het Uwv afziet van de invordering van een teruggevorderd bedrag van € 14.255,16 (bruto) en € 1.243,55 (netto). Dit bedrag is door het Uwv teruggevorderd omdat de uitkering van verzoeker, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, is herzien naar 45 tot 55% met ingang van 1 december 1999. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er reeds een beroepsprocedure aanhangig is bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin verzoeker eerder zijn bezwaren tegen de herziening van zijn uitkering ongegrond verklaard zag. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen samenhang is met het thans in hoger beroep voorliggende bodemgeschil, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden ingewilligd. Verzoeker wordt geadviseerd zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank te wenden voor zijn verzoek.