ECLI:NL:CRVB:2004:AP7807
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor tandheelkundige hulp en terugwerkende kracht
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2002, waarin haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige hulp was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 juni 2004, waarbij appellante in persoon aanwezig was en gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd werd door drs. A. Brouwer.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante op 26 februari 2001 buiten behandeling was gesteld omdat zij niet de noodzakelijke gegevens had overgelegd. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd later, op 21 juni 2001, afgewezen omdat het niet mogelijk was om achteraf bijstand te verlenen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen het uitgangspunt bevestigd dat bijstand op aanvraag wordt verleend en dat er geen bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Appellante had haar aanvraag pas ingediend nadat de kosten waren gemaakt, en haar onwetendheid over het beleid werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, met L. Jörg als griffier, op 22 juni 2004.