ECLI:NL:CRVB:2004:AP5463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1339 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens gebrek aan procesbelang in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als adviserend geneeskundige bij de Gemeentelijke gezondheidsdienst voor Rotterdam werkzaam was. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2003, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Dit gebrek aan procesbelang was ontstaan omdat gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, volledig en onvoorwaardelijk aan het bezwaar van appellant tegemoet was gekomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had verzocht om toekenning van periodieke salarisverhogingen over de jaren 1996 tot en met 2000. Gedaagde had aanvankelijk geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen, maar na bezwaar had gedaagde alsnog de gevraagde periodieken toegekend. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat er geen procesbelang meer was, omdat er geen geschil meer bestond over de toekenning van de periodieken.

Tijdens de zitting op 13 mei 2004 was appellant aanwezig, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door twee medewerkers van de gemeente Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de wens van appellant om een motivering te verkrijgen voor het aanvankelijk achterwege blijven van de periodieke verhogingen niet binnen het kader van het bestreden besluit viel. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/1339 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2003, nr. AW 02/1098 ENG, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 mei 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.J. Overgaauw en mr. D.J. Brauckmann, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sedert 1990 adviserend geneeskundige bij de Gemeentelijke gezondheidsdienst voor Rotterdam en omstreken (GGD). Eind 1996 zijn problemen ontstaan in de arbeidsrelatie. Deze hebben ertoe geleid dat appellant vanaf augustus 1998 zijn functie niet meer daadwerkelijk heeft uitgeoefend en dat hem met ingang van 1 juli 2000 eervol ontslag is verleend.
1.2. Appellant heeft verzocht om toekenning van periodieke salarisverhogingen over de tijdvakken 1996-1997, 1997-1998, 1998-1999 en 1999-2000. Bij besluit van 13 september 2000 heeft gedaagde geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen. Bij het bestreden besluit van 25 maart 2002 heeft gedaagde, na bezwaar, alsnog de gevraagde periodieken aan appellant toegekend.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens, kort gezegd, het ontbreken van procesbelang.
2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagde bij het bestreden besluit volledig en onvoorwaardelijk aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen. Wat betreft de toekenning van de periodieken bestond derhalve tussen partijen geen geschil meer. De wens van appellant om alsnog een motivering te verkrijgen voor het aanvankelijk achterwege blijven van periodieke verhogingen, valt daarmee buiten het door het bestreden besluit bepaalde kader en kan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit door de bestuursrechter niet rechtvaardigen. Dat tussen partijen onenigheid bestaat over het aan appellant verleende ontslag, maakt het vorenstaande niet anders.
De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.