ECLI:NL:CRVB:2004:AP4586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5375 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2004 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposant, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 2 maart 2004. De opposant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 30 oktober 2003, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet tijdig was betaald. De opposant diende een verzetschrift in tegen deze uitspraak, waarop de geopposeerde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, heeft gereageerd en nadere stukken heeft ingezonden. Tijdens de zitting op 7 juni 2004 was de opposant aanwezig, terwijl de geopposeerde niet vertegenwoordigd was.

De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 1 december 2003 was betaald. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim was geweest. De Raad merkte op dat er 18 dagen voor het verstrijken van de termijn bijzondere bijstand aan de opposant was betaald voor de kosten van het griffierecht, maar dat vertraging in de betaling per bank wegens ontoereikend saldo voor risico van de belanghebbende komt.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het bestuursrecht en de gevolgen van verzuim in dit proces.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5375 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 2 maart 2004 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 30 oktober 2003, reg.nr. 03/1039 en 03/1186, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Geopposeerde heeft vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 7 juni 2004, waar opposant in persoon is verschenen. Geopposeerde heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 2 maart 2004 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de door de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 1 december 2003 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Hetgeen in het verzetschrift en ter zitting is aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Daarbij merkt de Raad op dat uit door geopposeerde verstrekte informatie is gebleken dat 18 dagen voor het einde van de termijn door geopposeerde bijzondere bijstand aan opposant is betaald voor de kosten van het in hoger beroep verschuldigde griffierecht. Volgens vaste rechtspraak komt vertraging in de betaling van het griffierecht per bank wegens ontoereikend saldo voor risico van de belanghebbende.
Gelet op het vorenstaande moet het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
FB/17/6