ECLI:NL:CRVB:2004:AP4585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3558 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift tegen besluit sociale dienst

In deze zaak gaat het om de vraag of het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift. Appellant, vertegenwoordigd door J. Borgdorff, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2003. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 juni 2004, waarbij gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, niet aanwezig was.

De achtergrond van de zaak betreft een besluit van 25 juli 2002, waarin gedaagde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 20 februari 2002 op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is aangevangen op 22 februari 2002 en eindigde op 4 april 2002. Het bezwaarschrift is echter pas op 5 april 2002 ingediend, wat betekent dat het één dag te laat was.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagde terecht geen aanleiding heeft gezien om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten. De Raad benadrukt dat handelingen of nalaten van een gemachtigde worden toegerekend aan degene namens wie wordt opgetreden. Gezien deze overwegingen heeft de Raad besloten de aangevallen uitspraak te bevestigen. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3558 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Frankrijk), appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft J. Borgdorff op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Haarlem op 6 mei 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 02-1299, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 juni 2004, waar voor appellant is verschenen J. Borgdorff en gedaagde zich – met bericht – niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 20 februari 2002, verzonden op 21 februari 2002, is aan appellant een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet toegekend. Bij hetzelfde besluit heeft gedaagde appellant een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van de uitkering met 10% gedurende één maand wegens het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.
Het namens appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is op 5 april 2002 door de gemachtigde van appellant aan de balie van de sociale dienst van gedaagde afgegeven.
Bij besluit van 25 juli 2002 heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 25 juli 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 20 februari 2002 op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending aan het laatstelijk aan gedaagde opgegeven adres. De door de gemachtigde van appellant benadrukte omstandigheid dat gedaagde de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag van appellant heeft overschreden doet hier niet aan af.
De Raad stelt vervolgens vast dat op grond van het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 februari 2002 is aangevangen op 22 februari 2002 en eindigde op 4 april 2002. Blijkens de gedingstukken is het bezwaarschrift, gedateerd 4 april 2002, bij de sociale dienst van gedaagde afgegeven op 5 april 2002. Hiermede staat vast dat het beroepschrift één dag na afloop van de termijn is ingediend.
Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat gedaagde terecht geen aanleiding heeft gevonden om de niet- ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten op de grond dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Hij stelt zich achter hetgeen de rechtbank onder rechtsoverweging 2.5 van de uitspraak heeft overwogen en voegt daar nog aan toe dat handelingen of nalaten van een gemachtigde worden toegerekend aan degene namens wie wordt opgetreden.
Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get). L. Jörg.