ECLI:NL:CRVB:2004:AP3701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3253 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van opposante, vertegenwoordigd door L. Öz, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 20 mei 2003 uitspraak gedaan in een zaak met registratienummer AWB 02/3003 WAO. De Raad had het hoger beroep op 10 oktober 2003 niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden voor het hoger beroep niet tijdig waren ingediend. Tegen deze beslissing is verzet aangetekend, dat op 21 april 2004 ter zitting is behandeld.

De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van de beroepsgronden was overschreden. Ondanks een aangetekend schrijven van 11 augustus 2003, waarin de gemachtigde van opposante nogmaals de gelegenheid kreeg om de gronden in te dienen, zijn deze pas op 13 oktober 2003 ontvangen. De gemachtigde voerde aan dat zij in het buitenland verbleef en had verzocht om uitstel, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat dit verzoek tijdig was ingediend. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet gerechtvaardigd was en dat er geen reden was om het verzet gegrond te verklaren.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 10 oktober 2003 in stand bleef. De Raad benadrukte dat de gemachtigde van opposante niet had aangetoond dat zij de Raad tijdig op de hoogte had gesteld van haar verblijf in het buitenland en dat zij niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het indienen van beroepsgronden.

Uitspraak

03/3253 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens opposante heeft L. Öz te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 20 mei 2003 (reg.nr. AWB 02/3003 WAO) tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 10 oktober 2003, verzonden op 20 oktober 2003, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden waarop het hoger beroep berust, niet tijdig bij de Raad zijn ingediend.
Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 april 2004, waar opposante is verschenen, vergezeld van L. Öz voornoemd, en waar geopposeerde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeyer.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:24, eerste lid van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, onder d van die wet dient een beroepschrift de gronden van het hoger beroep te bevatten.
Gemachtigde van opposante is in verband met het ontbreken van de gronden, bij brief van 11 juli 2003 in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken na dagtekening van dit schrijven te herstellen.
Zij heeft deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
Bij aangetekend schrijven van 11 augustus 2003 is aan de gemachtigde van opposante nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van twee weken gesteld, welke aanving met ingang van de dag na die waarop dit schrijven is verzonden, en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep kan leiden.
Eerst per telefaxbericht van 13 oktober 2003 zijn de beroepsgronden bij de Raad ingekomen, zodat de bij voornoemd schrijven van 11 augustus 2003 gestelde termijn is overschreden.
In het verzetschrift en ter zitting heeft gemachtigde van opposante aangevoerd dat zij tijdens de beroepsperiode in het buitenland verbleef. Tevens heeft de gemachtigde de Raad meegedeeld dat zij bij faxbericht van 17 juli 2003 de Raad op de hoogte heeft gebracht van haar verblijf in het buitenland en uitstel heeft gevraagd voor het indienen van de beroepsgronden. Dit bericht is evenwel eerst als bijlage bij het aanvullend verzetschrift op 27 november 2003 ter griffie van de Raad binnengekomen.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard en verwijst daartoe in de eerste plaats naar de inhoud van de brieven van de griffier van de Raad van 11 juli 2003 en 11 augustus 2003. In hetgeen door de gemachtigde van opposante in verzet is aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad geen grond gelegen voor het oordeel dat opposante terzake van het verzuim redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad overweegt daartoe dat de gemachtigde van opposante niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat zij het schrijven van 17 juli 2003 ook daadwerkelijk op die datum naar de Raad heeft gefaxt.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van
10 oktober 2003 derhalve in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.B.M. Vermeulen.