ECLI:NL:CRVB:2004:AP2632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1080 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van hoor en wederhoor in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de schending van het beginsel van hoor en wederhoor, waarbij appellant niet op de hoogte was gesteld van een telefonische oproep door de rechtbank aan gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder aan gedaagde medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen, maar heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen en gedaagde verzocht zich alsnog te laten vertegenwoordigen. Appellant, die niet op de hoogte was van deze wijziging, kon zijn belangen niet op gelijke wijze behartigen als gedaagde tijdens de zitting.

De Raad oordeelt dat de rechtbank hiermee het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden, wat in strijd is met de eisen van een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Dit besluit is genomen op 9 juni 2004, na een zitting op 28 april 2004, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De uitspraak benadrukt het belang van de goede procesorde en de noodzaak voor de rechtbank om alle partijen op de hoogte te stellen van relevante ontwikkelingen in de procedure. De Raad heeft de argumenten van appellant in overweging genomen, maar heeft besloten om de overige aangevoerde gronden buiten beschouwing te laten, gezien de schending van het procesrecht.

Uitspraak

02/1080 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Financiën, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 22 maart 2002 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Gravenhage onder dagtekening 14 januari 2002, nummer 00/1618, tussen partijen gewezen uitspraak, waarbij het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit van 11 januari 2000, ongegrond is verklaard.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 april 2004, waar namens appellant is verschenen mr. B.A. Frijlink, werkzaam bij het Ministerie van Financiën, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.E.C. Veugen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad ziet aanleiding om eerst in te gaan op hetgeen appellant naar voren heeft gebracht met betrekking tot de procedure bij de rechtbank. Daartoe is gesteld dat appellant niet ter zitting is verschenen naar aanleiding van de eerdere mededeling van gedaagde niet te zullen verschijnen. Betoogd is dat gehandeld is in strijd met de beginselen van de goede procesorde, nu appellant gebleken is dat gedaagde zich op telefonisch verzoek van de rechtbank alsnog ter zitting heeft doen vertegenwoordigen en appellant hiervan niet op de hoogte is gesteld.
De Raad begrijpt appellant aldus, dat hij betoogt dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. De Raad kan appellant hierin volgen en overweegt daartoe als volgt.
Gedaagde heeft de rechtbank schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de griffier van de rechtbank met gedaagde telefonisch contact opgenomen. Gedaagde is hierbij dringend verzocht zich ter zitting te laten vertegenwoordigen in verband met het geven van inlichtingen, en heeft hieraan gehoor gegeven. Appellant is van deze telefonische oproep door de rechtbank niet in kennis gesteld.
De Raad stelt vast dat appellant door de rechtbank niet in staat is gesteld zijn belangen in gelijke mate ter zitting te behartigen als gedaagde. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank hiermee het recht op hoor en wederhoor geschonden en is derhalve sprake van een inbreuk op de uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voortvloeiende elementaire eisen van een eerlijk proces.
Reeds op grond van het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet hierin aanleiding hetgeen overigens door appellant is aangevoerd buiten beschouwing te laten. De Raad acht termen aanwezig om het geding met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te verwijzen naar de rechtbank.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank 's-Gravenhage.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004.
(get.) G. van der Wiel
(get.) A. Kovács