ECLI:NL:CRVB:2004:AP2623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5075 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling termijnoverschrijding bij indienen bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J. Siekman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, omdat appellante haar bezwaar tegen een besluit van 23 oktober 2001 te laat had ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 april 2004, waarbij de vertegenwoordiger van appellante en de advocaat van gedaagde, mr. J.J. de Graaf, aanwezig waren.

De Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De Raad bevestigt dat gedaagde het besluit op de juiste wijze heeft bekendgemaakt en dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De argumenten van appellante, waaronder het feit dat de bestuurder niet meer op het vestigingsadres verbleef en dat post was vernietigd, worden door de Raad als onvoldoende beschouwd. De Raad benadrukt dat de gevolgen van deze omstandigheden voor rekening van appellante komen.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met R.C. Schoemaker als voorzitter en de leden G. van der Wiel en R.C. Stam, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2004.

Uitspraak

03/5075 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp, op bij aanvullend beroepschrift van 17 november 2003 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 3 september 2003 gewezen uitspraak, nummer 02/4105, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 19 januari 2004 van verweer gediend.
Het geding is, gevoegd met het geding onder nummer 03/5057 CSV, behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 april 2004, waar namens appellante is verschenen haar bestuurder [naam bestuurder] en mr. Siekman, voornoemd, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.J. de Graaf, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of gedaagde appellante bij besluit van 24 juli 2002 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat appellante bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard onder vaststelling dat het bezwaar gericht tegen het besluit van 23 oktober 2001 te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
De Raad stelt vast dat gedaagde het besluit van 23 oktober 2001 op juiste wijze bekend heeft gemaakt door dit aangetekend te verzenden naar het adres Standelkruid 6 Laren, zijnde het toenmalige vestigingsadres van appellante alsmede het adres waarop de bestuurder van appellante [naam bestuurder] op dat moment ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie. Voorts stelt de Raad vast dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Met gedaagde is de Raad van oordeel dat het door appellante aangevoerde argument voor het te laat indienen van het bezwaarschrift in de bezwaarprocedure geen steekhoudende redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Naar het oordeel van de Raad liggen de argumenten dat Klinkenbijl feitelijk niet meer op voornoemd adres verbleef en zijn ex-echtgenote om haar moverende redenen de voor hem en voor appellante bestemde post heeft vernietigd in de risicosfeer van appellante en de gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico van appellante te komen.
Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.