ECLI:NL:CRVB:2004:AP2615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5057 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als appellant en een gedaagde die in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J. Siekman. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank die het beroep van gedaagde gegrond had verklaard, omdat het bezwaar tegen een eerder besluit te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat gedaagde als privaat persoon niet verplicht was om zijn adreswijziging door te geven, wat leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter anders geoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt, door dit aangetekend te verzenden naar het adres waar gedaagde op dat moment stond ingeschreven. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift inderdaad te laat was ingediend en dat de door gedaagde aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om deze verschoonbaar te achten. De argumenten van gedaagde, waaronder het feit dat hij niet meer op het adres verbleef en dat zijn ex-echtgenote zijn post had vernietigd, werden als onvoldoende beschouwd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van de gedaagde in het bestuursrecht. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/5057 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 5 november 2003 aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam onder dagtekening 3 september 2003 gewezen uitspraak, nummer 02/4103, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp, bij schrijven van 29 december 2003 van verweer gediend.
Namens appellant is hierop gereageerd bij brief van 27 januari 2004.
Het geding is, gevoegd met het geding onder nummer 03/5075 CSV, behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 april 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.J. de Graaf, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Siekman, voornoemd.
II. MOTIVERING
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of appellant gedaagde bij besluit van 24 juli 2002 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat gedaagde bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat gedaagde niet in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard onder vaststelling dat het bezwaar gericht tegen het besluit van 23 oktober 2001 weliswaar te laat is ingediend, maar gedaagde als privaat persoon niet gehouden was de wijziging in zijn privé-adres aan appellant door te geven. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Anders dan de rechtbank overweegt de Raad als volgt.
De Raad stelt vast dat appellant het besluit van 23 oktober 2001 op juiste wijze bekend heeft gemaakt door dit aangetekend te verzenden naar het adres [adres], zijnde het adres waarop gedaagde op dat moment stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Voorts stelt de Raad vast dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Met appellant is de Raad van oordeel dat het door gedaagde aangevoerde argument voor het te laat indienen van het bezwaarschrift in de bezwaarprocedure geen toereikende redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Naar het oordeel van de Raad liggen de argumenten dat gedaagde feitelijk niet meer op voornoemd adres verbleef en zijn ex-echtgenote, aan wie hij de behandeling van de aan hem gerichte post had toevertrouwd, om haar moverende redenen zijn post heeft vernietigd in de risicosfeer van gedaagde en de gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico van gedaagde te komen.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en het inleidend beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.