ECLI:NL:CRVB:2004:AP2354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- K.J. Kraan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van werkgeverschap in de exploitatie van een asielzoekerscentrum
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2004, staat de vraag centraal of de appellante, een B.V. die een asielzoekerscentrum exploiteert, terecht door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als premieplichtig werkgeefster is aangemerkt. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen, waarin haar beroep ongegrond was verklaard. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).
De appellante, vertegenwoordigd door haar directeur A.J. Steneker en haar gemachtigde mr. A.J.C. Rietman, betwistte de premieplicht en stelde dat de exploitatie van het asielzoekerscentrum in handen was van ingehuurde beheerders, die de benodigde expertise bezaten. De Raad overweegt dat de beheerders in dienstbetrekking tot de appellante staan, en dat de stelling van appellante dat de overige werkzame personen in dienst van de beheerders werkten, niet juist is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de appellante premieplichtig is, aangezien de betrokken personen in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam waren.
De Raad concludeert dat de verklaring van een inmiddels overleden bestuurder van de appellante, die de premieplicht in twijfel trok, niet aannemelijk maakt dat deze verklaring niet in vrijheid is afgelegd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de verantwoordelijkheden van werkgevers in de context van sociale verzekeringen.