ECLI:NL:CRVB:2004:AP2331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5699 CSV + 01/5701 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieloon en heffing van premies over betalingen aangeduid als kosten acquisitie

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep werd behandeld, ging het om een hoger beroep ingesteld door een B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak ontstond naar aanleiding van premies die over de jaren 1993 tot en met 1996 waren geheven op betalingen die in de administratie van de B.V. waren verantwoord onder de aanduiding 'kosten acquisitie'. De B.V. had deze betalingen verricht aan Overseas Industrial Contractors Limited (OIC Ltd), gevestigd te Jersey. De gedaagde instantie, het Uwv, had 70% van deze betalingen als loon aangemerkt, wat leidde tot de vraag of dit terecht was.

De rechtbank Breda had eerder geoordeeld dat het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er sprake was van premieloon. De B.V. was het hier niet mee eens en had hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 maart 2004 was de gemachtigde van de B.V., E. de Rooij, aanwezig, maar de gedaagde partij was niet vertegenwoordigd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de B.V. niet had aangetoond dat er geen sprake was van premieloon. De Raad verwees ook naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin eveneens was geoordeeld dat 70% van de betalingen als zwart loon moest worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen relevante verschillen waren in de feitelijke situatie tussen de jaren 1987 tot en met 1989 en de jaren 1993 tot en met 1996. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de opgelegde boetenota's voor de jaren 1994 tot en met 1996 onjuist te achten, aangezien de B.V. hiertegen geen specifieke grieven had aangevoerd.

De uitspraak werd gedaan op 10 juni 2004, waarbij de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde.

Uitspraak

01/5699 CSV
01/5701 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam B.V. ]., gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij beroepschrift van 1 november 2001 heeft E. de Rooij, werkzaam bij Buro van Yperen Belastingadviseurs B.V. te Etten-Leur, als gemachtigde van appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 21 september 2001, nummers 99/1478 en 00/1432, tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 maart 2004, waar voor appellante is verschenen E. de Rooij, voornoemd, en waar namens gedaagde niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
In de onderhavige zaak spitst het geding zich toe op de vraag of gedaagde terecht over de jaren 1993 tot en met 1996 premies heeft geheven ter zake van betalingen, in appellantes administratie verantwoord onder de aanduiding "kosten acquisitie", welke appellante zou hebben verricht aan Overseas Industrial Contractors Limited (hierna: OIC Ltd), gevestigd te Jersey. Gedaagde heeft 70% van de betreffende betalingen als loon aangemerkt.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van premieloon. Appellante is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aan te tonen dat van premieloon geen sprake is.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
De Raad overweegt voorts naar aanleiding van de desgevraagd zijdens appellante in hoger beroep overgelegde uitspraak van de Belastingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2002 dat in deze uitspraak evenmin aanleiding gevonden kan worden voor het standpunt van appellante dat geen sprake is van premieloon. In de betreffende uitspraak heeft het Hof - voor zover in de onderhavige procedure van belang - niet onredelijk geoordeeld dat de Inspecteur 70% van de door appellante ten name van OIC Ltd in de jaren 1987 tot en met 1989 geadministreerde betalingen als zwart loon heeft aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke situatie ten aanzien van de betalingen aan OIC Ltd in de thans in geding zijnde jaren in relevante mate afwijkt van die in de jaren 1987 tot en met 1989. Het feit dat appellante tegen deze uitspraak cassatie heeft ingesteld, brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
In verband met het voorgaande ziet de Raad evenmin aanleiding de in geding zijne boetenota's, opgelegd over de jaren 1994 tot en met 1996 voor onjuist te houden. Appellante heeft tegen deze nota's ook geen specifieke grieven aangevoerd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) A. Kovács