ECLI:NL:CRVB:2004:AP2278
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering en geschil over ingangsdatum
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als pijpmonteur na een bedrijfsongeval wegens rug- en beenklachten heeft moeten staken. Appellant heeft verzocht om een herbeoordeling van zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij van mening is dat zijn situatie is verslechterd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 maart 2004, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en gedaagde door mr. I.A.H. Olivers-Schuwirth.
De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), de WAO-uitkering van appellant per 14 februari 2000 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij al vóór 1 oktober 1997 recht had op een WAO-uitkering, omdat hij voor die datum was aangewezen op voorzieningen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG). De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd met medische informatie die zijn arbeidsongeschiktheid vóór 1 oktober 1997 aantoont.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat gedaagde de WAO-uitkering van appellant terecht met ingang van 29 oktober 1997 heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden hun oordeel hebben geformuleerd op basis van de ingediende stukken en de verhandelingen ter zitting.