ECLI:NL:CRVB:2004:AP2065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5073 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaald wachtgeld en bezwaar tegen terugvordering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van te veel betaald wachtgeld aan gedaagde door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gedaagde ontving in december 1998 een nabetaling van wachtgeld over de periode van 25 augustus 1997 tot 25 augustus 1998, maar dit bedrag was ten onrechte berekend op 100% van het laatstgenoten salaris in plaats van 40%. Hierdoor ontving gedaagde een netto bedrag van f. 33.329,95 te veel. De Minister besloot op 16 februari 1999 om het bruto bedrag van f. 60.490,18 terug te vorderen, waarop gedaagde bezwaar maakte. De Minister verklaarde het bezwaar op 11 juni 1999 ongegrond, maar bood wel aan om fiscale schade te vergoeden indien deze aantoonbaar was.

Gedaagde heeft in latere correspondentie een bedrag van f. 8.222,- aangeboden ter finale kwijting, maar de Minister weigerde dit voorstel. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van gedaagde gegrond voor zover het ging om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de terugvordering van een nettobedrag van f. 5.354,46, maar het beroep voor het overige ongegrond. De Minister ging in hoger beroep, stellende dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er een aparte netto terugvordering was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Minister procesbelang had bij het hoger beroep, omdat de rechtbank het bestreden besluit gedeeltelijk had vernietigd. De Raad concludeerde dat de Minister niet de bedoeling had gehad om een extra bedrag van f. 5.354,46 terug te vorderen en dat de berekeningen in de eerdere besluiten onduidelijk waren. Het hoger beroep van de Minister slaagde, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, behoudens de veroordeling in proceskosten en griffierecht. De Minister werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep.

Uitspraak

02/5073 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 september 2002, nr. SBR 01/487, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
Namens gedaagde zijn nog enkele reacties met bijlagen ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 april 2004, waar namens appellant is verschenen mr. C. van den Berg, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.C.E. Rhodius, advocaat te Heemstede.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Aan gedaagde die een nabetaling moest ontvangen van verlengd wachtgeld over de periode 25 augustus 1997 tot 25 augustus 1998, is in december 1998 deze uitkering bij vergissing nabetaald naar een hoogte van 100% van het laatstgenoten salaris in plaats van 40%. Als gevolg daarvan heeft gedaagde in december 1998 f. 33.329,95 netto teveel ontvangen. Na aankondiging in een brief van 11 januari 1999 heeft appellant bij beslissing van 16 februari 1999 besloten het bijbehorende brutobedrag van f. 60.490,18 van gedaagde terug te vorderen. Gedaagde heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en daarbij verzocht de nog te lijden fiscale schade en enkele andere kostenposten aan hem te vergoeden. Bij brief van 31 maart 1999 heeft gedaagde aan appellant toegelicht hoe de vordering aan te veel ingehouden en afgedragen loonheffing ten bedrage van f. 25.764,81 (hierna te noemen: brutocomponent) is opgebouwd en voor de betaling van de brutocomponent uitstel verleend.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 11 juni 1999 heeft appellant het bezwaar tegen de terugvordering van het (bruto) schuldbedrag van f. 60.490,18 ongegrond verklaard. Wel heeft appellant zich bereid verklaard de fiscale schade over 1998 en 1999, indien aantoonbaar en ondersteund met bewijzen, te vergoeden. Voorts heeft appellant fax- en telefoonkosten en kosten van rechtsbijstand tot een maximumbedrag van f. 1.250,- vergoed door dit bedrag in mindering te brengen op de openstaande schuld. Het verzoek om immateriële schade is afgewezen. Gedaagde heeft tegen dit besluit geen rechts-middelen aangewend. Hij heeft het nog niet met zijn lopende uitkering verrekende deel van het in december 1998 teveel ontvangen nettobedrag in juli 1999 terugbetaald.
1.3. Bij brief van 17 augustus 2000 heeft gedaagde, na aftrek van een geschat bedrag aan belastingschade en enige (buitengerechtelijke) kostenposten, aangeboden tegen finale kwijting f. 8.222,- aan appellant over te maken.
1.4. Bij besluit van 18 september 2000 heeft appellant geweigerd op dit voorstel in te gaan. Appellant heeft in dat besluit het totale fiscale nadeel voor gedaagde becijferd op
f. 11.021,-. Onder verwijzing naar zijn (niet bestreden) beslissing op bezwaar van 11 juni 1999 heeft appellant voorts geweigerd extra kosten van rechtsbijstand en andere kosten te voldoen en beslist dat gedaagde na aftrek van f. 11.021,- nog f. 15.132,44 dient te voldoen.
1.5. Bij het bestreden besluit van 12 februari 2001 heeft appellant de bezwaren tegen de berekening van het fiscale nadeel ongegrond verklaard en de bezwaren tegen het na het besluit van 11 juni 1999 nog openstaande bedrag van (de brutocomponent ter hoogte van)
f. 25.764,81 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is opgemerkt dat gedaagde na aftrek van het fiscale nadeel van f. 11.021,- nog f. 14.743,81 verschuldigd is (f. 15.132,44 -/-
f. 388,63 niet langer teruggevorderde premies). Het bezwaar tegen de weigering de in 1.3. genoemde kosten te vergoeden is ongegrond verklaard, omdat er volgens appellant geen sprake is van een onrechtmatige daad.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard voorzover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren tegen de terugvordering van een nettobedrag van f. 5.354,46, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts bepalingen gegeven inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake was van een separate, netto terugvordering van f. 5.354,46. De brief van 28 (lees 18) september 2000 met het daarbij gevoegde overzicht had slechts betrekking op de claim tot vergoeding van de geleden fiscale schade. Bedoeld was om ter berekening van de fiscale schade een fictieve berekening te maken van de uitkerings-aanspraken over het hele jaar 1999 om die te kunnen vergelijken met die van 1998. Het heeft volgens appellant geenszins in de bedoeling gelegen om een wijziging aan te brengen in de rechtstoestand zoals die tussen partijen bestond op basis van de rechtens onaantastbare beslissing van 11 juni 1999. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een veroordeling in de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten heeft uitgesproken.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Namens gedaagde is in het verweerschrift van 10 december 2002 aangevoerd dat appellant geen procesbelang heeft bij het onderhavige beroep, nu appellant blijkbaar niet heeft bedoeld genoemd bedrag van f. 5.354,46 van gedaagde terug te vorderen. Het bij de rechtbank gerezen misverstand illustreert volgens gedaagde de onduidelijke handelwijze van appellant en kon door afwezigheid van appellant ter zitting van de rechtbank niet worden opgehelderd.
In latere brieven en ter zitting van de Raad zijn namens gedaagde nog verschillende grieven ingebracht tegen de berekening van het fiscale nadeel. Aangevoerd is voorts dat gedaagde al jaren in procedures met appellant verwikkeld is en nog steeds met een vordering van € 3.251,53 wordt bestookt. Gedaagde ziet bij nader inzien allerlei gebreken kleven aan de eerste terugvorderingsbeslissing van 1999 en de (primaire) beslissing van 18 september 2000. Namens gedaagde is verzocht om de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van 18 september 2000 te vernietigen. Tevens is nog aangevoerd dat er sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat de procedure sinds het bezwaar van 19 februari 1999 tegen de terugvordering van 16 februari 1999 al meer dan vijf jaar heeft geduurd.
4.2. De Raad overweegt allereerst dat appellant wel degelijk procesbelang heeft bij het hoger beroep. De rechtbank heeft immers het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd, terwijl appellant meent dat het bestreden besluit onverkort in stand dient te blijven. Daaraan doet niet af dat gedaagde heeft verklaard aan de aangevallen uitspraak geen rechten te zullen ontlenen.
4.3. Met betrekking tot de omvang van het geding in hoger beroep stelt de Raad vast dat namens gedaagde in de onder 4.1. bedoelde latere brieven en ter zitting van de Raad mede aan de orde zijn gesteld de onderdelen van de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank beslist heeft over de hoogte van het door appellant becijferde fiscale nadeel en de buitengerechtelijke kosten. Aangezien gedaagde tegen de aangevallen uitspraak evenwel geen hoger beroep heeft ingesteld en het hoger beroep van appellant niet tegen deze onderdelen van de aangevallen uitspraak is gericht, zal de Raad aan de desbetreffende grieven van gedaagde voorbij gaan. De Raad onderschrijft niet het standpunt van gedaagde dat uit het petitum van het beroepschrift moet worden afgeleid dat appellant heeft bedoeld de hele uitspraak van de rechtbank ter vernietiging aan de Raad voor te leggen, aangezien uit de motivering van het beroepschrift onmiskenbaar blijkt dat appellant zijn hoger beroep heeft beperkt tot het concrete aspect van meergenoemd bedrag van f. 5.354,46. De Raad heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat er geen sprake is van verwevenheid in die zin dat het beroep van appellant met betrekking tot het bedrag van f. 5.354,46 niet kan worden beoordeeld zonder daarbij te betrekken het niet aangevochten oordeel van de rechtbank over de belastingschade en de buitengerechtelijke kosten.
4.3.1. Ook de gebreken die gedaagde thans nog heeft gesignaleerd in het terugvorderings-besluit van 16 februari 1999 vallen buiten de omvang van dit geding. Gedaagde heeft immers destijds geen beroep ingesteld tegen de in 1.2. genoemde beslissing op bezwaar van 11 juni 1999, waarbij het bezwaar tegen de terugvordering van f. 60.490,18 ongegrond is verklaard.
4.4. Wat betreft de door gedaagde gestelde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is de Raad van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het onderhavige geschil is immers niet reeds ontstaan met het bezwaarschrift van
19 februari 1999 tegen het terugvorderingsbesluit van 16 februari 1999, maar naar aanleiding van het bezwaarschrift van 20 oktober 2000 tegen het besluit van 18 september 2000.
4.5. Met betrekking tot het beroepschrift overweegt de Raad dat hij de grief van appellant onderschrijft dat de rechtbank het besluit van 18 september 2000 onjuist heeft gelezen en dat appellant nimmer de bedoeling heeft gehad nog een extra bedrag van f. 5.354,46 van gedaagde terug te vorderen. Genoemd bedrag was, naar uit die brief met de daarbij gevoegde uitlegbrief van (eveneens) 18 september 2000 blijkt, slechts een tussenstap in de berekening van de totale fiscale schade, waartoe in die brieven een vergelijking was gemaakt tussen de feitelijk ingehouden en afgedragen loonheffing over de jaren 1998 en 1999 enerzijds, en de loonheffing die verschuldigd was geweest indien de uitkering over beide jaren naar de juiste bedragen was uitbetaald anderzijds. Niet was bedoeld de omvang van de nog openstaande brutocomponent van het teruggevorderde bedrag te verhogen. Gedaagde heeft het besluit van 18 september 2000 blijkens het daartegen gerichte aanvullend bezwaarschrift ook niet als zodanig opgevat.
4.6. Hoewel de in het besluit van 18 september 2000 vervatte berekeningen en daarmee de motivering van het bestreden besluit, waarbij het besluit van 18 september 2000 op dit onderdeel werd gehandhaafd, dermate ingewikkeld en ondoorzichtig waren dat daarover bij de rechtbank misverstand kon ontstaan, is de Raad gezien het vorenstaande van oordeel dat de motivering niet zo ondeugdelijk was dat het bestreden besluit op dat onderdeel niet in stand kon blijven.
4.7. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het bestreden besluit is vernietigd, niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. Wel acht de Raad in de niet altijd even heldere berekeningen aanleiding gelegen de door de rechtbank uitgesproken veroordeling van appellant in de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht in stand te laten. Voorts ziet de Raad daarin aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep ten bedrage van € 805,- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten, behoudens hetgeen de rechtbank heeft bepaald ten aanzien van proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep van gedaagde tegen het besluit van 12 februari 2001 ongegrond;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep ten bedrag van
€ 805,-, te betalen door de Staat der Nederlanden.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en mr. A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
11.05