ECLI:NL:CRVB:2004:AP2061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2416 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Evenredigheid van strafontslag bij plichtsverzuim van medewerker RDW

In deze zaak gaat het om de vraag of het strafontslag van een medewerker van de RDW evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1981 werkzaam was bij de RDW, had tijdens een detachering bij een Engels bedrijf een auto geaccepteerd zonder betaling en had gebruik gemaakt van groene kentekenplaten van een garagebedrijf om deze auto te vervoeren. Dit gedrag werd door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer als ernstig plichtsverzuim aangemerkt, wat leidde tot de disciplinaire straf van ontslag.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van de gedaagde ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat de auto geen beloning was voor bewezen diensten en dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent het gebruik van groene kentekenplaten. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet begreep wat er in de processen-verbaal van verhoor stond, die hij had ondertekend.

De Raad concludeerde dat de gedragingen van de appellant, zoals het accepteren van de auto en het misbruik van de groene kentekenplaten, voldoende vaststonden en dat deze handelingen het aanzien van de RDW ernstig hadden geschaad. De opgelegde straf van ontslag werd niet onevenredig geacht in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De Raad bevestigde dan ook de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

03/2416 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 april 2003, nr. AWB 02/2454 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 april 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. van Gijssel, advocaat te 's-Gravenhage. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.A. Wessel, eveneens advocaat te 's-Gravenhage en mr. H. Pasman, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer (RDW).
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was sinds 1981 werkzaam bij de RDW, laatstelijk in de functie van technisch inspecteur specialist bij de afdeling individuele keuring speciaal. In de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 oktober 2000 was appellant gedetacheerd bij het Engelse bedrijf Autotrade en betrokken bij de keuring in Nederland van auto's, die afkomstig waren uit voornamelijk Aziatische landen en bestemd waren voor de Engelse markt. Bij besluit van 29 januari 2002 heeft gedaagde aan appellant wegens tijdens deze detacheringsperiode gepleegd plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 mei 2002.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen dit laatste besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen door partijen in hoger beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. Het aan appellant verweten plichtsverzuim bestaat uit het binnen werktijd accepteren van een auto zonder dat hier betaling tegenover stond en het gebruik maken van groene kentekenplaten van een garagebedrijf om de verkregen auto te vervoeren. Het accepteren van de auto werd in strijd geacht met artikel 109, eerste lid, van het Rechtspositie-reglement RDW en het door de RDW bekendgemaakte integriteitsbeleid. Appellant heeft hierdoor en door het gebruik van de groene kentekenplaten volgens gedaagde een situatie laten ontstaan waarin de voor zijn functie vereiste onafhankelijkheid als gevolg van verstrengeling van privé-belangen en ambtelijke belangen niet langer verzekerd was. Appellant heeft volgens gedaagde misbruik gemaakt van zijn positie en het aanzien van de RDW als toezichthouder ernstig geschaad.
3.2. De grieven van appellant spitsen zich evenals in eerste aanleg toe op de omstandig-heden waaronder het accepteren van de auto plaatsvond. Aangevoerd is dat de auto geen beloning was voor bewezen diensten en dat deze een beperkte waarde had. Ten aanzien van de groene kentekenplaten is aangevoerd dat appellant niet wist dat het gebruik hiervan op deze wijze niet was toegestaan. De inhoud van de door de FIOD op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van verhoor van 9 en 10 oktober 2001 zouden niet overeenkomen met hetgeen door appellant bij die verhoren is verklaard. Appellant heeft deze processen-verbaal weliswaar getekend, maar zou door zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal de inhoud hiervan niet hebben begrepen.
3.3. Evenals de rechtbank kan de Raad appellant in deze grieven niet volgen. Ook naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde mogen afgaan op de door appellant zonder enig voorbehoud ondertekende processen-verbaal van verhoor van de FIOD. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze niet weergeven hetgeen hij - tot in details - heeft verklaard.
3.4. Uitgaande van deze verklaringen en de overige zich onder de gedingstukken bevindende gegevens, staan de onder 3.1. weergegeven gedragingen van appellant ook naar het oordeel van de Raad voldoende vast. Appellant heeft in zijn functie een niet onaanzienlijke schenking geaccepteerd als beloning voor bewezen diensten en heeft het aanzien van de RDW hiermee geschaad. Deze gedraging en daarbij nog het misbruik van de groene kentekenplaten leveren ook naar het oordeel van de Raad ernstig plichtsverzuim op, op grond waarvan gedaagde bevoegd was een disciplinaire straf op te leggen.
3.5. Evenals de rechtbank acht de Raad de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. De Raad verwijst hierbij naar de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.
4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en mr. A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
19.05