ECLI:NL:CRVB:2004:AP1992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6387 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in verband met verhuizing

In deze zaak heeft appellant, in het kader van een hoger beroep, een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad heeft de zaak behandeld op 27 april 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door mr. A.T.F. Widdershoven.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellant betrekking had op de kosten voor de aanschaf van diverse huishoudelijke goederen, zoals een fornuis, wasautomaat, koelkast en andere meubels. De Raad oordeelde dat hoewel de kosten voor woninginrichting noodzakelijk zijn, deze niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad benadrukte dat dergelijke kosten geacht worden te worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, en dat appellant de richtprijzen voor huisraad en woninginrichting had overschreden.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat er geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juni 2004.

Uitspraak

01/6387 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Arnhem op 5 november 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. AWB 00/1508, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 april 2004, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.T.F. Widdershoven, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
II. MOTIVERING
Op 14 december 1999 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning, in verband met zijn verhuizing binnen de gemeente [woonplaats] van de echtelijke woning naar de [adres].
Die verhuizing hield verband met de op handen zijnde echtscheiding van appellant en zijn voormalige partner.
Bij besluit van 25 januari 2000 heeft gedaagde die aanvraag afgewezen.
Appellant heeft tegen genoemd besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 juni 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Gedaagde heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de betreffende kosten weliswaar noodzakelijk zijn, maar dat deze niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw).
Appellant heeft tegen het besluit van 21 juni 2000 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft zich bij de aangevallen uitspraak met het standpunt van gedaagde kunnen verenigen en het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen het oordeel van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, (oud) van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Appellantes aanvraag heeft zoals ook nadien is gebleken in het bijzonder betrekking op de kosten van aanschaf van een fornuis, wasautomaat, koelkast, vaatwasser, matras, bank, salontafel, bed, eethoek, stofzuiger en een kast.
De Raad kan het standpunt van gedaagde onderschrijven dat de kosten van appellant voor de herinrichting van zijn nieuwe woning in zijn algemeenheid wel noodzakelijk zijn, doch dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. Hierbij acht de Raad het volgende van belang.
De kosten van woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die men behoudens bijzondere omstandigheden geacht wordt te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten.
Vast staat dat appellant voor de aanschaf van goederen ten behoeve van de herinrichting van zijn woning een geldlening heeft kunnen afsluiten bij de Gemeentelijke kredietbank, maar dat appellant om hem moverende redenen van die mogelijkheid geen gebruik heeft willen maken.
Daarentegen heeft appellant er de voorkeur aan gegeven een aantal goederen aan te schaffen door gebruik te maken van de zogenoemde "Comfort Card". Dit is ook een vorm van geldlening, zij het onder aanzienlijk minder gunstige voorwaarden dan in het geval van een lening bij de Gemeentelijke kredietbank.
Bij de aanschaf van de betreffende duurzame gebruiksgoederen (vloerbedekking, fornuis, wasautomaat, koelkast en vaatwasser) door middel van de "Comfort Card", heeft appellant de door gedaagde voor de verlening van bijzondere bijstand geldende richtprijzen voor huisraad en woninginrichting in verregaande mate overschreden. Het totaalbedrag waarmee appellant die richtprijzen heeft overschreden, had naar het oordeel van de Raad kunnen worden aangewend ter voorziening in de aanschaf van andere, noodzakelijk geachte huisraad.
Uit het vorenstaande volgt dat ook de Raad tot de slotsom komt dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, (oud) van de Abw, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de hier besproken kosten geen plaats is.
Mitsdien kan het hoger beroep van appellant niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004.
(get.) B.J. van der Net
(get.) P.C. de Wit
MvK03064