ECLI:NL:CRVB:2004:AP1892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen correctienota's en boetenota's sociale verzekeringspremies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder de bezwaren van gedaagde, een onderneming, tegen correctienota's en boetenota's voor sociale verzekeringspremies ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de correctienota's bevestigd. De correctienota's betroffen premies over de jaren 1993 tot en met 1997, die waren opgelegd in verband met niet afgedragen premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten. Gedaagde had bezwaar gemaakt tegen deze nota's, maar het Uwv had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de bezwaren tegen de boetenota's ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 juni 2004 geoordeeld dat de rechtbank niet op goede gronden heeft geoordeeld. De Raad oordeelde dat gedaagde verwijtbaar had gehandeld door geen loonopgave te doen en dat er sprake was van opzet en/of grove schuld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, maar niet het inleidend beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de boete over de jaren 1994 tot en met 1997 op 37,5% van de ambtshalve vastgestelde premie moet worden gesteld, in plaats van de eerder opgelegde 50%.
De Raad heeft appellant, het Uwv, veroordeeld in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 644,--. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers met betrekking tot het doen van loonopgaven en de noodzaak om bij twijfel informatie in te winnen bij de uitvoeringsinstelling.