ECLI:NL:CRVB:2004:AP1853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/329 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering met terugwerkende kracht en rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad ongegrond werd verklaard. Appellant had verzocht om een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht, maar het College kwam terug op een eerdere toezegging over de ingangsdatum van de uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de wijziging van de ingangsdatum, die aanvankelijk abusievelijk was vastgesteld, niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad stelt vast dat de appellant op de hoogte had kunnen zijn van de vergissing en dat de gedaagde binnen korte tijd de fout heeft hersteld. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van rechtszekerheid in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

02/329 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 24 december 2001, reg. nrs. 01/369 en 01/370 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het geding is, gevoegd met het geding met reg. nr. 02/327 NABW, behandeld ter zitting van 4 mei 2004. Daar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. P. Delawi, kantoorgenote van mr. Gloudi, en heeft gedaagde zich - zoals vooraf bericht - niet doen vertegenwoordigen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 19 juli 2000 een aanvraag bij gedaagde ingediend om hem met terugwerkende kracht, en wel met ingang van 1 februari 2000, een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toe te kennen.
Bij besluit van 21 september 2000 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 19 juli 2000 een uitkering ingevolge de Abw toegekend naar de norm voor een alleenstaande en de aanvraag om bijstand over de periode van 1 februari 2000 tot 19 juli 2000 afgewezen. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat appellant van mening is dat hij met ingang van 19 juli 2000 ook recht heeft op een toeslag van 20%.
Gedaagde heeft bij besluit van 14 februari 2001 dit bezwaar van appellant gegrond ver-klaard en daarbij overwogen:
" Overeenkomstig het ambtelijk advies heeft het College van burgemeester en wethouders besloten om uw bezwaarschrift gegrond te verklaren. Dit betekent dat de aan de heer Kindt met ingang van 19 juli 2000 verstrekte uitkering van f 1.099,20 per maand, inclusief f 58,26 vakantiegeld, wordt verhoogd met een gemeentelijke toeslag van 20%. Omdat inmiddels de ingangsdatum van 19 juli 2000 gewijzigd is in 1 februari 2000 geldt de verhoging dan ook vanaf 1 februari 2000. Voor de overwegingen die tot dit besluit hebben geleid verwijs ik u naar het rapport van de medewerker van het team juridische zaken. Een afschrift van dit rapport is bijgevoegd evenals het verslag van de hoorzitting.".
Vervolgens heeft gedaagde bij nader besluit van 20 maart 2001 aan de gemachtigde van appellant doen weten dat bij het besluit van 14 februari 2001 abusievelijk is meegedeeld dat de op het bezwaarschrift betrekking hebbende ingangsdatum is gewijzigd van 19 juli 2000 in 1 februari 2000. Dit was namelijk in een mutatie van 1 november 2000 voorge-steld. Met dit voorstel is de beslisser niet akkoord gegaan. Uiteindelijk is geen andere, dan de reeds op 21 september 2000 vastgestelde beslissing genomen. De ingangsdatum van 19 juli 2000 blijft derhalve ook in het besluit van 14 februari 2001 gehandhaafd, aldus gedaagde.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het besluit van 20 maart 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant kan zich daarmee niet verenigen en heeft in hoger beroep doen aanvoeren dat gedaagde door bij het besluit van 20 maart 2001 terug te komen op een uitdrukkelijke toezegging in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat gedaagde bij het nadere besluit van 20 maart 2001 ten nadele van appellante is teruggekomen van de bij het besluit van 14 februari 2001 alsnog met terugwerkende kracht toegekende bijstandsuitkering. Blijkens de onderliggende stukken berust de vermelding in het besluit van 14 februari 2001 van een gewijzigde ingangsdatum op een vergissing. De Raad is van oordeel dat dit ook voor appellant van meet af aan duidelijk had kunnen zijn. Zowel in het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 21 september 2000, waarbij de aanvraag om toekenning van de uitkering met terugwerkende kracht juist was afgewezen, als in het verslag van de hoorzitting van 13 december 2000 is alleen de gevraagde toeslag aan de orde geweest en is niet gesproken over de ingangsdatum van de uitkering. Dat het besluit van 14 februari 2001 wat betreft de gewijzigde ingangsdatum op een kennelijke misslag berustte had appellant tevens kunnen opmaken uit het meegezonden rapport van de medewerker van het team juridische zaken. Nu voorts gedaagde de omissie binnen korte tijd heeft hersteld door afgifte van het besluit van 20 maart 2001 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat gedaagde niet heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Hetgeen appellant in hoger beroep nog heeft doen aanvoeren heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Het vorenstaande brengt mee dat het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgewezen.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met betrekking tot het geding met reg.nr. 01/370 NABW;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Renden.
GdJ/86