ECLI:NL:CRVB:2004:AP1776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3802 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% is toegekend. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerder ongegrond verklaard beroep door de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had in haar uitspraak van 6 juni 2002 geoordeeld dat het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht was genomen. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft in hoger beroep gronden aangevoerd tegen deze uitspraak, maar gedaagde heeft zich niet laten vertegenwoordigen tijdens de zitting op 4 mei 2004.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel of voor nader medisch onderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de toekenning van de WAO-uitkering aan appellant correct is geweest, gezien de vastgestelde beperkingen en de mogelijkheden die appellant heeft om bepaalde functies te vervullen.

De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 juni 2004.

Uitspraak

02/3802 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 27 april 2001 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 6 juni 2002 (AWB 01/1354 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 4 mei 2004, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr. drs. H.H.M. Jansen, advocaat te Helmond, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
In dit geding is aan de orde de vraag of gedaagde terecht heeft besloten om aan appellant met ingang van 22 september 2000 een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en daarbij in het bijzonder acht geslagen op de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen.
De rechtbank zag geen aanleiding de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen, zoals neergelegd in het belastbaarheidspatroon, voor onjuist te houden.
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant geen informatie, afkomstig van medische specialisten, heeft overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden. Met inachtneming van die medische beperkingen moet appellant naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de functies te vervullen, die op grond van arbeidskundig onderzoek voor hem zijn geselecteerd. Daarbij is verder overwogen dat appellants beperkte belastbaarheid bij het gebruik van de nek en inzake het buigen en gebogen werken bij de geduide functies niet wordt overschreden.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In hetgeen in hoger beroep, zonder enige nadere medische onderbouwing, is aangevoerd heeft de Raad geen reden gezien voor een andersluidend oordeel dan wel voor een nader medisch onderzoek.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.