ECLI:NL:CRVB:2004:AP1776
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% is toegekend. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerder ongegrond verklaard beroep door de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had in haar uitspraak van 6 juni 2002 geoordeeld dat het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht was genomen. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft in hoger beroep gronden aangevoerd tegen deze uitspraak, maar gedaagde heeft zich niet laten vertegenwoordigen tijdens de zitting op 4 mei 2004.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel of voor nader medisch onderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de toekenning van de WAO-uitkering aan appellant correct is geweest, gezien de vastgestelde beperkingen en de mogelijkheden die appellant heeft om bepaalde functies te vervullen.
De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 juni 2004.