ECLI:NL:CRVB:2004:AP1762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die op 27 februari 1999 wegens rugklachten arbeidsongeschikt werd verklaard. Na een wachttijd van 52 weken ontving hij vanaf 27 februari 2000 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant werd destijds in staat geacht om rugsparende werkzaamheden te verrichten.
Op 18 december 2000 meldde appellant zich ziek vanuit een uitkeringsituatie onder de Werkloosheidswet, waarna hij een uitkering op basis van de Ziektewet ontving. Na een intensieve dagbehandeling werd appellant op 9 juli 2001 hersteld verklaard door een verzekeringsarts. In de bezwaarfase werd appellant onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat appellant, gezien zijn rugbeperkingen, geschikt geacht moest worden voor licht fysieke arbeid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusie voldoende had onderbouwd. De Raad zag geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen, ook niet na het indienen van aanvullende medische informatie door appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek en dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden. De beslissing werd uitgesproken door mr. Ch. van Voorst, in aanwezigheid van griffier mr. J.W.P. van der Hoeven, op 15 juni 2004.