ECLI:NL:CRVB:2004:AP1717
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekte en gebreken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin werd geoordeeld dat hij niet (meer) ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid wegens ziekte of gebreken. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Veerkamp, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 13 mei 2002, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 mei 2004, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar gedaagde, vertegenwoordigd door M. Florijn van het Uwv, wel aanwezig was.
De Raad heeft in zijn overwegingen de feiten en omstandigheden van de zaak in acht genomen, waaronder de medische klachten van de appellant, die hij had ingediend in de vorm van een verklaring van zijn huisarts. De rechtbank had overwogen dat de appellant zijn prostaatklachten niet had gemeld bij de primaire verzekeringsarts, en dat deze klachten niet van zodanige aard waren dat ze de geschiktheid voor arbeid in gevaar zouden brengen. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij, gezien zijn leeftijd en medische klachten, geen reëel aanbod op de arbeidsmarkt had.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er geen voldoende bewijs was dat de gedaagde onvoldoende rekening had gehouden met de klachten van de appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de medische rapporten die door de gedaagde waren ingediend, voldoende onderbouwd waren en dat de appellant geen medische verklaringen had overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden. Daarom heeft de Raad het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht.