ECLI:NL:CRVB:2004:AP1692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2697 + 2698 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheid tot werken in de zin van artikel 19 van de Ziektewet; beoordeling van medische gronden en gebruik van CPAP-apparaat

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant, die lijdt aan een obstructief slaapapneusyndroom (OSAS), ongeschikt is om te werken op medische gronden. Appellant had zich op 16 augustus 2000 ziekgemeld vanwege klachten van duizeligheid en slaapproblemen. De verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn concludeerde dat appellant niet arbeidsongeschikt was, mede op basis van informatie van de behandelend longarts dr. P.J.E. Vos. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens besluiten genomen die de uitkering van appellant betroffen, welke besluiten in beroep door de rechtbank 's-Hertogenbosch ongegrond zijn verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn advocaat mr. J.W. Weehuizen de gronden van het beroep heeft uiteengezet. De Raad heeft deskundigen geraadpleegd, waaronder longarts F.M.L.H.G. Palmen, die bevestigde dat appellant lijdt aan OSAS en dat het gebruik van een CPAP-apparaat noodzakelijk is voor zijn functioneren. Echter, appellant ervaart bijwerkingen van het apparaat, waardoor hij het gebruik ervan vaak achterwege laat. De Raad heeft overwogen dat de ongeschiktheid tot werken moet worden beoordeeld op basis van objectieve medische maatstaven en dat de subjectieve ervaringen van appellant niet voldoende zijn om arbeidsongeschiktheid te onderbouwen.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv op een onjuiste medische grondslag berust, omdat appellant zonder het gebruik van CPAP arbeidsongeschikt is, maar dat hij deze behandeling om onduidelijke redenen niet toepast. De Raad vernietigt de eerdere besluiten en oordeelt dat gedaagde nieuwe besluiten op bezwaar moet nemen, waarbij de proceskosten van appellant worden vergoed. De totale kosten voor rechtsbijstand worden begroot op € 1288,-, en het Uwv moet ook het betaalde recht van € 136,46 aan appellant vergoeden.

Uitspraak

02/2697 + 2698 ZW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 11 september 2000 heeft gedaagde bepaald dat appellant met ingang van 16 augustus 2000 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 29 september 2000 heeft gedaagde de over de periode van 16 augustus 2000 tot en met 3 september 2000 onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de ZW ten bedrage van f 875,82 van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 1 november 2000, hierna: het bestreden besluit 1, heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 11 september 2000 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 februari 2001, hierna: het bestreden besluit 2, heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 16 april 2002 (nrs. AWB 00/7445 ZW en AWB 01/399 ZW) de beroepen tegen de bestreden besluiten van 1 november 2000 en 2 februari 2001 ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat te 's-Hertogenbosch, op bij beroepschrift vermelde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de longarts F.M.L.H.G. Palmen onder dagtekening 4 december 2003 de Raad van verslag en advies gediend.
Namens appellant heeft mr. Weehuizen, voornoemd, daarop gereageerd, waarop de voornoemde longarts Palmen, desgevraagd, bij brief van 7 januari 2004 correcties op zijn rapport van 4 december 2003 heeft aangebracht.
Partijen hebben vervolgens nogmaals gereageerd.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 7 april 2004, waar appellant en zijn gemachtigde, met schriftelijk bericht, niet zijn verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen mr. K. Nouws, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 augustus 2000 heeft appellant zich met klachten van duizeligheid en slaapproblemen ziekgemeld voor zijn werk als productiemedewerker.
De verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn heeft omtrent bovenvermelde klachten informatie ingewonnen bij de behandelend longarts dr. P.J.E. Vos en vervolgens appellant niet wegens ziekte of gebrek ongeschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. In het besluit van 11 september 2000 is daaraan de navolgende motivering ten grondslag gelegd:
"Uw klachten bestaan reeds lang en u hebt zich hiervoor in januari 2000 ook ziekgemeld. Uw ziekmelding is toen niet geaccepteerd en u hebt vervolgens vijf maanden zonder ziekmelding gewerkt. Op grond van deze gegevens kan niet worden aangenomen dat u nu zonder dat noemenswaardige veranderingen in uw medische toestand zijn opgetreden arbeidsongeschikt bent terwijl u met dezelfde klachten dit jaar vijf maanden hebt gewerkt."
Appellant heeft daartegen in bezwaar aangevoerd dat zijn slaapproblemen bijzonder ernstig zijn en zijn hele functioneren beïnvloeden. Weliswaar gebruikt appellant vanwege een obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) een apparaat dat hem 's nachts van zuurstof voorziet, de zogenaamde continuous positive airway pressure (CPAP), maar vanwege een allergie veroorzaakt de luchtstroom bij appellant een dichte neus en brandende ogen. Daarom laat appellant het gebruik van CPAP vaak achterwege, met als gevolg dat hij om de paar minuten wakker schrikt en slecht slaapt, waardoor hij overdag doodmoe en niet tot werken in staat is.
In het bestreden besluit 1, heeft gedaagde onder meer overwogen dat er met name gezien de informatie van de behandelend longarts dr. Vos, voornoemd, geen redenen zijn om arbeidsongeschiktheid aan te nemen op grond van hypersomnolentie op basis van een slaapapneusyndroom.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat uit de informatie van de behandelend longarts dr. Vos is gebleken dat het gebruik van CPAP de enige behandelmogelijkheid voor appellant is, dat derhalve het beleid van de longarts erop gericht was appellant te begeleiden bij het gebruik van CPAP en dat het voor de longarts onbegrijpelijk is dat appellant CPAP niet kan verdragen. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet met een medische verklaring heeft onderbouwd dat sprake is van zodanig onaanvaardbare bijwerkingen bij het gebruik van CPAP dat dit gebruik in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd. De rechtbank concludeert derhalve dat de duizeligheidsklachten en slaapproblemen geen rechtstreeks gevolg zijn van het slaapapneusyndroom.
De Raad heeft in hoger beroep aanleiding gezien de deskundige-longarts Palmen, voornoemd, te raadplegen omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding, 16 augustus 2000. Deze deskundige heeft in zijn rapport van 4 december 2003, gecorrigeerd met zijn schrijven van 7 januari 2004, bevestigd dat appellant lijdt aan een obstructief slaapapneusyndroom.Vervolgens concludeert hij:
"Als patiënt behandeld wordt met CPAP kan hij normale werkzaamheden verrichten. Echter de CPAP behandeling is bij patiënt om onduidelijke redenen niet toe te passen. Als deze behandeling niet wordt toegepast is patiënt arbeidsongeschikt."
De gemachtigde van appellant leest in dit rapport van de deskundige de bevestiging van zijn standpunt dat appellant volledig arbeidsongeschikt is.
Gedaagde heeft op het rapport van de deskundige onder verwijzing naar het bijgevoegde rapport van 26 januari 2004 van de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans als volgt gereageerd:
Uit de reactie van de heer Offermans op het rapport d.d. 4 december 2003 van longarts F.M.L.H.G. Palmen volgt, dat in casu niet louter de vraag voorligt welke als ziekte of gebrek aan te merken afwijking de verrichting van arbeid verhinderd, maar ook de vraag of een bij de aandoening passend, redelijkerwijs te verwachten herstelgedrag appellant in staat doet zijn tot arbeid.
De heer Offermans concludeert, dat van appellant mag worden verwacht dat hij de voordelen van het gebruik van het CPAP-apparaat sterker laat wegen dan de door hem kennelijk in het gebruik ervaren nadelen. Gezien de beschikbare gegevens van de longartsen, als behandelaar of deskundige, is de door appellant gestelde overlast in het gebruik van het voorgeschreven apparaat niet te objectiveren of te verklaren.
Daarmee is er geenszins een aanwijzing verkregen dat gebruik van het voor de onderhavige aandoening door alle betreffende patiënten gebruikte apparaat een buitenproportionele, niet te vergen belasting zou zijn.
Wij wijzen in dit verband overigens op de volgende zin in het rapport van deskundige Palmen: "Het is mij ook niet duidelijk waarom het niet lukt, maar patiënt zegt dat het apparaat hem meer voor- dan nadelen bezorgt."
Wij lezen in deze zin, dat appellant nog steeds beschikt over het apparaat en dit ook bij tijden gebruikt.
Overigens dient de betreffende zin ons inziens wel te worden gelezen als dat appellant meer nadelen dan voordelen van het apparaat ondervindt.
Er van uitgaande dat ook in casu objectieve medische gegevens bepalend zijn en niet een subjectieve beleving van appellant, is er ons insziens in het onderhavige geval geen sprake van arbeidsongeschiktheid op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten."
De Raad overweegt het volgende.
De Raad verstaat onder het begrip ongeschiktheid tot werken in de zin van artikel 19 van de ZW het op medische gronden naar objectieve maatstaven niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid. Naar het oordeel van de deskundige is appellant zonder het gebruik van CPAP arbeidsongeschikt. Nu deze behandeling bij appellant - om welke reden dan ook - ten tijde in geding niet toepasbaar was en hij hiervan dus geen gebruik maakte, moet appellant naar het oordeel van de Raad ongeschikt tot werken worden geacht. De vraag of een bij de aandoening passend, redelijkerwijs te verwachten herstelgedrag appellant in staat doet zijn om zijn arbeid te verrichten speelt hierbij, anders dan gedaagde betoogt, geen rol. Anders dan gedaagde meent, wordt daarmee niet afgedaan aan het begrip ongeschiktheid tot werken zoals vorenomschreven.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit 1 op een onjuiste medische grondslag berust. Daarmee komt ook de grondslag aan de terugvordering van ziekengeld, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 2, te ontvallen.
Dit leidt de Raad tot de slotsom dat de bestreden besluiten 1 en 2 alsmede de aangevallen uitspraak, waarbij de beroepen tegen die besluiten ongegrond zijn verklaard, voor vernietiging in aanmerking komen.
Tot slot acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond en vernietigt die besluiten;
Bepaalt dat gedaagde nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstuut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinsituut werknemerverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 136,46 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.