ECLI:NL:CRVB:2004:AP1651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/813 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake sociale verzekeringen

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, is het hoger beroep van de appellant, vertegenwoordigd door mr. F. van der Hoef, ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep, dat voortvloeit uit een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 januari 1999. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar ter zitting op 15 april 2004 heeft gedaagde, vertegenwoordigd door mr. drs. R.H.L. Niehof, medegedeeld het bestreden besluit niet langer te handhaven. Hierdoor is de Centrale Raad van Beroep tot de conclusie gekomen dat er geen procesbelang meer is voor de appellant om een inhoudelijk oordeel te vragen over de rechtmatigheid van het besluit.

De Raad heeft vervolgens besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen belang meer was bij een inhoudelijke beoordeling. Wel is gedaagde veroordeeld in de proceskosten die de appellant heeft moeten maken in verband met het hoger beroep, welke zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. De kosten die zijn gemaakt in het beroep bij de rechtbank zijn niet opnieuw toegewezen, aangezien deze al door de rechtbank zijn vergoed. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2004.

Uitspraak

02/813 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. F. van der Hoef, advocaat te Bergum, op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, nr. 98/2064, van 19 december 2001, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met drie andere beroepszaken van appellant, behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 april 2004. Appellant is in persoon verschenen en namens gedaagde is verschenen mr. drs. R.H.L. Niehof, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Ter zitting heeft gedaagde medegedeeld het bestreden besluit van 18 januari 1999 niet langer te handhaven.
Nu niet is gebleken van enig belang van appellant bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding gedaagde te veroordelen in de kosten die appellant in verband met het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 322,-- uit hoofde van verleende rechtsbijstand. Voor veroordeling in de proceskosten in verband met het beroep bij de rechtbank bestaat geen aanleiding, nu de rechtbank deze kosten reeds heeft toegewezen.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht ad € 82,-- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.