ECLI:NL:CRVB:2004:AP1034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/22 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake looninspectie en correctienota's door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had eerder het beroep van de gedaagde, een vennootschap onder firma, gegrond verklaard en het besluit van het Uwv tot handhaving van correctienota's en boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1997 vernietigd. De zaak is ontstaan na een looncontrole bij de gedaagde, waarbij de looninspecteur constateerde dat er lagere lonen waren betaald dan in overeenstemming met de geldende collectieve arbeidsovereenkomst. De looninspecteur had de correcties gebaseerd op gegevens van één controlejaar, namelijk 1996, en extrapoleerde deze naar de andere jaren. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet mocht volstaan met onderzoek naar alleen dit jaar, omdat de administratie van de gedaagde niet zo groot was dat controle van de andere jaren onmogelijk was. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van het Uwv, behalve het bezwaar dat de looninspecteur zich enkel had gebaseerd op gegevens van één jaar.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven. De Raad stelde vast dat de looninspecteur de gegevens van het controlejaar 1996 had geëxtrapoleerd naar de andere jaren, uitgaande van een consistent personeelsbeleid en zonder belangrijke wijzigingen in de bedrijfsvoering. De gedaagde had de juistheid van deze extrapolatie niet betwist en had geen concrete informatie overgelegd die zou aantonen dat de extrapolatie tot ongunstige afwijkingen had geleid. De Raad concludeerde dat het oordeel van de rechtbank, voor zover in hoger beroep aangevochten, niet kon standhouden en verklaarde het inleidend beroep ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

02/22 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
vennootschap onder firma [naam vof], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen onder nummer 99/1804, door de rechtbank Maastricht op 30 november 2001 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant bij brief van 22 maart 2002 heeft gereageerd.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 april 2004, waar namens appellant is verschenen mr. M.A. Koenders, werkzaam bij het Uwv, en gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Eind 1998/begin 1999 heeft bij gedaagde een looncontrole plaatsgevonden. De looninspecteur heeft geconstateerd dat over de hier van belang zijnde jaren gedaagde voor een deel lagere lonen heeft betaald dan in overeenstemming was met de geldende collectieve arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 3 van het zogenaamde Fooienbesluit (Besluit van de Sociale Verzekeringsraad van 21 december 1989, Stcrt 1989, 252) is daarom (voor een deel) van hogere dan door gedaagde aan appellant opgegeven lonen uitgegaan en zijn over de jaren 1994 tot en met 1997 correctienota's en boetenota's opgelegd. De looninspecteur heeft volstaan met de controle van de op 1996 betrekking hebbende administratie. Omdat gedaagde bij de uitbetaling van het loon steeds een consequente gedragslijn had gevolgd, heeft de looninspecteur de over 1996 vastgestelde correctie voor de andere jaren herleid op basis van de lonen over die jaren volgens de verzamelloonstaten.
Bij de aangevallen uitspraak is gegrond verklaard het door gedaagde ingestelde beroep tegen het besluit van 23 november 1999, strekkende tot handhaving van de aan gedaagde opgelegde correctienota's en boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1997. Het bestreden besluit is vernietigd voorzover dat betrekking heeft op de jaren 1994, 1995 en 1997. De beroepsgronden zijn door de rechtbank uitdrukkelijk verworpen, behoudens het bezwaar dat appellant zich in zijn besluitvorming enkel heeft gebaseerd op de gegevens van één controlejaar. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat, hoewel gedaagde wat betreft de door hem gemaakte loonafspraken in de loop van de hier van belang zijnde jaren een consequente gedragslijn heeft gevolgd, de looninspecteur niet mocht volstaan met onderzoek naar (alleen) het jaar 1996. De omvang van de door gedaagde gevoerde administratie acht de rechtbank niet zo groot dat controle van de jaren 1994, 1995 en 1997 een onmogelijke zaak is en bovendien is, aldus de rechtbank, niet gebleken dat een zekere veiligheidsmarge in acht is genomen bij de extrapolatie van de op 1996 betrekking hebbende onderzoeksgegevens naar de andere jaren. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Raad van 29 april 1992, RSV 1993/109.
Gedaagde heeft geen hoger beroep ingesteld, zodat het hoger beroep zich beperkt tot de vraag of het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank kan stand houden. Deze vraag beantwoordt de Raad ontkennend en hij overweegt daartoe het volgende.
De uitspraak van de Raad waarnaar de rechtbank ter ondersteuning van haar overwegingen heeft verwezen, mist in het onderhavige geval toepassing. Die uitspraak heeft immers, anders dan in dit geval, betrekking op een situatie waarin niet de volledige administratie over een bepaald jaar aan de controle is onderworpen, maar, vanwege de grote omvang en de omstandigheid dat verschillende administraties door verwante rechtspersonen werden gevoerd waarin een soortgelijke (als bij één van de vennoot-schappen) geconstateerde fout werd vermoed, was volstaan met een steekproef.
De over het controlejaar 1996 door de looninspecteur verzamelde gegevens zijn geëxtrapoleerd naar de andere hier van belang zijnde jaren. Hierbij is uitgegaan van een consistent personeelsbeleid over de hier van belang zijnde jaren en het ontbreken van belangrijke, op de verloonde bedragen van invloed zijnde wijzigingen in de bedrijfs-voering. Gedaagde heeft de juistheid van dat uitgangspunt niet bestreden en heeft het aanbod van de looninspecteur om zijn berekening (verder) toe te lichten afgewezen. Concrete informatie waaruit zou kunnen blijken dat het resultaat van de extrapolatie over één of meer jaren tot een voor gedaagde ongunstige afwijking heeft geleid, is door gedaagde niet overgelegd. Hij heeft ermee volstaan naar voren te brengen dat de gewerkte uren en de persoonlijke omstandigheden van de verschillende werknemers per jaar verschilden. De Raad constateert dat de looninspecteur heeft geëxtrapoleerd aan de hand van de (inderdaad uiteenlopende) jaarlijks verloonde bedragen en in zoverre rekening heeft gehouden met de jaarlijkse fluctuaties. Dat het bij het herleiden naar de andere jaren gehanteerde verhoudingscijfer tussen te weinig betaalde lonen en het op de verzamelloonstaat verantwoorde loon aan verandering onderhevig is geweest, is niet gesteld en evenmin anderszins gebleken.
Onder deze omstandigheden kan het oordeel van de rechtbank, voorzover in hoger beroep aangevochten, niet in stand blijven. De Raad zal het inleidend beroep ongegrond verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2004.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.E. Lysen.