ECLI:NL:CRVB:2004:AP0602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/901 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij bezwaar tegen herziening uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaar tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, maar appellant betwistte dit in hoger beroep. Hij voerde aan dat hij lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type, waardoor hij in een psychotische toestand verkeerde rond de datum van het besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 april 2004. Tijdens de zitting werd het medische verslag van de behandelend arts van appellant, D. Schoonbrood, ingediend, waaruit bleek dat appellant in de twaalf jaar voorafgaand aan de zitting meerdere psychoses had doorgemaakt, maar dat hij op 14 december 2001 hersteld was en weer aan het werk was. De Raad concludeerde dat appellant niet gedurende de gehele bezwaartermijn op medische gronden niet in staat was om bezwaar te maken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. R.M. van Male als leden, in aanwezigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2004.

Uitspraak

03/901 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, op de bij het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2003, reg.nr. 02/1708 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 april 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. dr. Dayala en gedaagde door F.H.W. Fris, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
Bij primair besluit van 8 november 2001 heeft gedaagde het recht van appellant op uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet over de periode van 1 april 1996 tot en met 8 februari 1999 herzien en nader vastgesteld op f 557,79 per maand, de in de periode van 1 december 1996 tot en met 8 februari 1999 volgens gedaagde teveel betaalde bijstand ten bedrage van f 5.145,71 van appellant teruggevorderd, en het af te lossen bedrag met ingang van 1 december 2001 vastgesteld op f 250,-- per maand.
Tegen het besluit van 8 november 2001 heeft appellant bij brief van 4 januari 2002, bij gedaagde ontvangen op 7 januari 2002, bezwaar gemaakt.
Gedaagde heeft bij het bestreden besluit van 26 februari 2002 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet-verschoonbare, termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 26 februari 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant betwist niet dat sprake is van termijnoverschrijding. In hoger beroep is echter - opnieuw - aangevoerd dat appellant bekend is met de diagnose schizofrenie van het paranoïde type, dat hij als gevolg daarvan rond 8 november 2001 in een psychotische toestand verkeerde en voorts dat - gelet op zijn ziektebeeld - hoe dan ook redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd dat hij adequate maatregelen treft ter behartiging van zijn belangen in perioden dat hij daartoe zelf niet in staat is. Appellant acht derhalve de termijnoverschrijding wel verschoonbaar.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uit het in hoger beroep namens appellant ingezonden medische verslag van zijn behandelaar bij Mentrum Geestelijke Gezondheidszorg Amsterdam, D. Schoonbrood, blijkt dat appellant in twaalf jaar tijd vier maal een psychose heeft gehad, maar dat hij op 14 december 2001 hersteld was, weer 40 uur per week werkte, genoeg verdiende en bezig was om zijn vrouw naar Nederland te laten overkomen.
De Raad leidt hieruit af dat appellant in elk geval niet gedurende de gehele bezwaartermijn, die liep van 9 november 2001 tot en met 20 december 2001, op medische gronden buiten staat is geweest om bezwaar te maken tegen het besluit van
8 november 2001.
Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.