[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullende beroepschriften van 2 en 3 april 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2002, nummer AWB 01/3515 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 april 2004, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. C.A.J. Mastenbroek, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
Appellant, geboren op 1 juli 1931, is in Nederland werkzaam geweest. Op 28 juni 1991 is hij naar Marokko teruggekeerd. Vanaf 1 juli 1991 ontving appellant een overbruggingsuitkering van de Stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (hierna: PGGM). Per 1 juli 1996 is aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Bij besluit van 9 april 2001 heeft gedaagde naar aanleiding van een verzoek daartoe van appellant besloten dat appellant niet bevoegd is om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw). Bij het bestreden besluit van 3 september 2001 is dat besluit na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen.
"In artikel 63 van de Anw is bepaald dat vrijwillige verzekering slechts mogelijk is tot aan de 65e verjaardag.
Op 9 mei 2001 is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 artikel 63a ingevoerd. Lid 1 van artikel 63a van de Anw luidde tot 1 januari 2001 als volgt:
1. In afwijking van artikel 63 kan de op 1 januari 2000 gewezen verzekerde zich onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 63, eerste lid, te bepalen voorwaarden, vrijwillig verzekeren, indien hij op
31 december 1999 verplicht verzekerd was op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 13, derde lid, aangezien hij op die datum:
a. buiten Nederland woont en recht heeft op een AOW-uitkering, die ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag; en
b. (...).
De vraag of eiser op 31 december 1999 verplicht verzekerd was ingevolge de volksverzekeringen, moet, nu eiser woonachtig is in Marokko, worden beantwoord aan de hand van artikel 13 Anw en het Koninklijk Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (besluit van 24 december 1998, Stb. 1998, 746; hierna KB 746).
In artikel 26 KB 746 is onder meer bepaald dat verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is degene die niet in Nederland woont en recht heeft op een AOW-pensioen, indien dat recht aansluit op de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen dan wel op de vrijwillige verzekering ingevolge artikel 45 AOW en artikel 63 Anw. Dit artikel is, zoals is aangegeven in het zesde lid, met ingang van 1 januari 2000 vervallen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het recht van eiser op een AOW-pensioen met ingang van 1 juli 1996 niet aansloot op een periode van verplichte of vrijwillige verzekering. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser in 1991 naar Marokko is vertrokken en vanaf dat moment niet meer verplicht verzekerd was. Voorts viel eiser niet onder enige uitbreidingsbepaling van het toentertijd geldende Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 van 3 mei 1989, Stb. 164 (hierna KB 164).
De rechtbank merkt in dit verband op dat de overbruggingsuitkering die eiser ontving niet valt onder artikel 8, eerste lid, van KB 164.
Eiser is derhalve op grond van zijn AOW-pensioen niet verplicht verzekerd geraakt en was dus ook niet verplicht verzekerd op 31 december 1999. Gezien het voorgaande voldoet eiser niet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 63a Anw om deel te nemen aan de vrijwillige Anw-uitkering."
De Raad kan zich geheel in deze overwegingen vinden.
(Ook) in hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij verzekerd is gebleven op grond van de door hem ontvangen overbruggingsuitkering en dat PGGM ten onrechte geen premies op die uitkering heeft ingehouden. De Raad is evenwel met de rechtbank van oordeel dat uit de toepasselijke regelgeving niet volgt dat appellant op grond van de door hem ontvangen overbruggingsuitkering verplicht verzekerd was voor de Anw. Over die uitkering waren derhalve geen premies verschuldigd.
Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, er niet van op de hoogte was dat de door hem ontvangen uitkering niet werd genoemd in artikel 8 van Koninklijk Besluit 164, zodat hij er niet van op de hoogte was dat hij niet langer verzekerd was, kan hieraan niet afdoen. Appellant had zich hieromtrent kunnen laten informeren. De Raad tekent hierbij overigens aan dat blijkens een schrijven van PGGM aan appellant op appellants uitkering geen premie volksverzekeringen is ingehouden op grond van appellants eigen verklaring dat hij niet premieplichtig was.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2004.