ECLI:NL:CRVB:2004:AP0507
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Niet-regelmatige verstrekking van vakantiebonnen en termijn vaststelling verschuldigde premie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, die een hoveniersbedrijf exploiteert, tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had bezwaar gemaakt tegen een afrekeningsnota van 29 februari 2000, die betrekking had op de jaren 1994 tot en met 1996. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant stelde dat de premie over 1994 te laat was vastgesteld, omdat de termijn van vijf jaar, zoals vermeld in artikel 13 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), was verstreken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de premie over 1994 tijdig was vastgesteld, omdat de relevante brief van de Uwv van 14 december 1999 als de datum van vaststelling werd beschouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de premienota van 29 februari 2000 slechts een afrekeningsnota was, waarin het verschuldigde bedrag werd vermeld, maar geen nieuwe premievaststelling inhield.
Daarnaast werd in de zaak ook de premievaststelling over de jaren 1995 en 1996 besproken. De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van een gereduceerd tarief voor vakantiebonnen, omdat deze niet regelmatig waren verstrekt. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de premienota's over 1995 en 1996 terecht waren opgelegd. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.