ECLI:NL:CRVB:2004:AP0492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIK-uitkering en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2004. De rechtbank had het beroep van gedaagde, die een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) had aangevraagd, gegrond verklaard en het besluit van 10 december 2002 van verzoeker vernietigd. Gedaagde had op 2 oktober 2000 een uitkering aangevraagd, die op 29 januari 2001 voorlopig was toegekend in de vorm van een renteloze geldlening. Later werd deze uitkering definitief vastgesteld, maar verzoeker had gedaagde onjuiste informatie verschaft over de berekening van de uitkering. Gedaagde maakte bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2002, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de stelling van verzoeker dat uitvoering geven aan de uitspraak zou betekenen dat gedaagde een uitkering contra legem zou ontvangen, niet opging. De voorzieningenrechter benadrukte dat er al een WIK-uitkering aan gedaagde was verstrekt voor de periode in geding.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op 18 mei 2004, door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier.