ECLI:NL:CRVB:2004:AO9475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3337 ALGEM, 01/3339 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen vastgestelde nadere premies voor ziektekostenverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 2 mei 2001 geoordeeld over de premies die gedaagde, een werkgever, had vastgesteld voor de ziektekostenverzekering van haar werknemers. De premies zouden de werkelijke kosten van de verzekering te boven gaan, wat aanleiding gaf tot bezwaar van de appellant. De zaak is behandeld op de zitting van de Raad op 30 oktober 2003, waar de appellant werd vertegenwoordigd door mr. L.M. Kos, terwijl gedaagde niet aanwezig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze was aangevochten en het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Raad overweegt dat de premievaststelling betrekking heeft op de jaren 1995 en 1996, en dat de rechtbank ten onrechte de Organisatiewet Sociale Verzekering 1997 in haar overwegingen heeft betrokken. De Raad stelt vast dat de artikelen met betrekking tot het loonbegrip in de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) dwingend recht zijn, wat betekent dat de appellant verplicht was om premie vast te stellen over de bovenmatige kostenvergoeding.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant slaagt, en dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2004, met mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier.

Uitspraak

01/3337 ALGEM
01/3339 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 11 september 2001 aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Alkmaar onder dagtekening 2 mei 2001 onder nummer 99/1315 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 8 juni 2003 is van de kant van gedaagde een reactie ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 oktober 2003, waar voor appellant is verschenen
mr. L.M. Kos, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft in de premiejaren 1995 en 1996 aan een aantal van haar werknemers bijdragen in een particuliere ziektekostenverzekering verstrekt, dit in overeenstemming met de geldende CAO, die de werkelijke kosten van die ziektekostenverzekering te boven gaan. Appellant heeft terzake nadere premies vastgesteld, welke premievaststelling, na bezwaar, onverkort is gehandhaafd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige bijdragen loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) vormen voor zover deze bovenmatig is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat per 1 maart 1997, de datum waarop de Organisatiewet Sociale Verzekering 1997 in werking is getreden, mede in aanmerking genomen de uitlatingen van appellant terzake van het beleid van de voormalige Grafische bedrijfsvereniging, dit beleid is overgenomen door appellant.
De rechtbank heeft onvoldoende rechtvaardigingsgrond aanwezig geacht om gedaagde, die voor 1 maart 1997 was aangesloten bij de voormalige bedrijfsvereniging voor het Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije beroepen, anders te behandelen dan werkgevers die voor die datum waren aangesloten bij de voormalige Grafische bedrijfsvereniging, welke laatste het beleid voerde om terzake van bovenmatige vergoedingen voor een ziektekostenverzekering geen premie te heffen.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de aangevallen uitspraak in dit opzicht stand kan houden.
De Raad overweegt te dien aanzien als volgt.
De Raad wijst er allereerst op dat de nadere premievaststelling betrekking heeft op de jaren 1995 en 1996. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte de op 1 maart 1997 in werking getreden Organisatiewet Sociale Verzekering 1997 een rol van betekenis heeft gegeven.
Bovendien vormen de artikelen met betrekking tot het loonbegrip in de CSV bepalingen van dwingend recht.
Dit brengt mee dat als uitgangspunt heeft te gelden dat appellant gehouden is over de bovenmatige kostenvergoeding premie vast te stellen.
De door de rechtbank gestelde motiveringseis gaat reeds daarom niet op, omdat het door de voormalige Grafische bedrijfsvereniging gehanteerde beleid contra-legem was. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou er immers toe leiden dat appellant gehouden zou zijn om in strijd met de wet geen premies vast te stellen.
Dit brengt mee dat het hoger beroep van appellant slaagt. Hetgeen overigens terzake van de aangevallen uitspraak door appellant ter zitting is aangevoerd, beschouwt de Raad als tardief.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.