ECLI:NL:CRVB:2004:AO9290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6061 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op grond van schending inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die samen met haar partner sinds 9 december 1998 een bijstandsuitkering ontving. De gemeente Almelo heeft op 9 maart 1999 de uitkering ingetrokken, omdat de inlichtingenverplichting was geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het bezwaar tegen deze intrekking werd op 9 februari 2001 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de gemeente op goede gronden de bijstandsverlening heeft stopgezet.

Daarnaast heeft de gemeente op 12 april 2000 de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 9 december 1998 tot en met 31 januari 1999 teruggevorderd, wat een bedrag van f 3.456,12 betrof. Het bezwaar van appellante tegen deze terugvordering werd op 19 februari 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 4 mei 2004 geoordeeld dat de voorwaarden voor terugvordering op grond van artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) zijn vervuld. De door appellante aangevoerde omstandigheden werden niet als dringende redenen erkend, waardoor de gemeente niet bevoegd was om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

01/6061 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M. Smit, advocaat te Almelo, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Almelo op 18 oktober 2001 tussen partijen gewezen uitspraak met
reg. nr. 01/247 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg. nrs. 01/6066 NABW, 01/6067 NABW en 01/6064 NABW, behandeld ter zitting van 23 maart 2004, waar partijen niet zijn verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Appellante ontving sedert 9 december 1998 samen met [naam partner] (hierna: [naam partner]) een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Gedaagde heeft deze uitkering bij besluit van 9 maart 1999 ingetrokken op de grond dat door schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand van appellante en [naam partner] niet is vast te stellen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 februari 2001 ongegrond verklaard. De Raad heeft in zijn uitspraak van heden, reg. nrs. 01/6066 NABW en 01/6067 NABW, de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het besluit van 9 februari 2001 in stand is gelaten.
Bij besluit van 12 april 2000 heeft gedaagde de gemaakte kosten van bijstand over de periode 9 december 1998 tot en met 31 januari 1999 tot een bedrag van f 3.456,12 van appellante en [naam partner] teruggevorderd.
Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 februari 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 19 februari 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Nu de Raad in zijn eerder genoemde uitspraak van heden heeft geoordeeld dat gedaagde op goede gronden het recht op bijstand van appellante met ingang van 9 december 1998 heeft ingetrokken, staat daarmee tevens vast dat voldaan is aan de voorwaarden voor terugvordering op grond van artikel 81, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde was dan ook gehouden de ten onrechte verleende bijstand van appellante terug te vorderen.
De door appellante naar voren gebrachte omstandigheden kunnen naar 's Raads oordeel niet worden aangemerkt als dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken van dringende redenen, was gedaagde niet bevoegd om op grond van dit artikellid geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de het besluit van 9 februari 2001 in rechte stand houdt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2004.
(get.) R.M. van Male
(get.) P.C. de Wit