ECLI:NL:CRVB:2004:AO9289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering wegens niet melden van inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant en de terugvordering van bijstandsbetalingen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant, die sinds 1 maart 1995 een uitkering ontving, heeft gedurende de periode van 1 april 1995 tot en met 30 juni 1996 als marktkoopman gewerkt, maar heeft verzuimd deze inkomsten te melden aan de Sociale Dienst. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van een bedrag van f 36.373,52 bruto.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellant tegen de terugvordering ongegrond had verklaard, vernietigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de jaarrekeningen die appellant had overgelegd, waaruit bleek dat hij nauwelijks inkomsten had uit zijn markthandel. De Raad concludeerde dat appellant niet in staat was om aan te tonen dat hij recht had op bijstand voor de maanden februari en maart 1996, omdat hij in die maanden niet had gewerkt.
De Raad heeft de gemeente Amsterdam veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de Raad. De Raad heeft vastgesteld dat de terugvordering van bijstand over de maanden februari en maart 1996 ten onrechte heeft plaatsgevonden, omdat niet is aangetoond dat appellant in die maanden recht op bijstand had.
De uitspraak benadrukt het belang van het melden van inkomsten en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenplicht voor de bijstandsverlening. De Raad heeft de gemeente Amsterdam ook verplicht om het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden.