ECLI:NL:CRVB:2004:AO9155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bekendmaking in geval van een gemachtigde en aanvang beroepstermijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat op 5 februari 1998 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft geweigerd. De weigering was gebaseerd op het niet voldoen aan de inkomenseis in het jaar voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid, die was vastgesteld op 1 januari 1995. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd op 8 oktober 1998 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 maart 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J. Nieuwstraten. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op 8 oktober 1998 niet-aangetekend was verzonden naar een foutief adres van appellante, terwijl het primaire besluit wel naar het juiste adres was gestuurd. De gemachtigde van appellante heeft de ontvangst van het bestreden besluit ontkend en gesteld dat hij het pas op 7 juli 2000 had ontvangen, terwijl appellante het op 11 juli 2000 ontving.
De Raad overweegt dat de verzending aan de gemachtigde van appellante op een foutief adres geen betekenis heeft, omdat de bekendmaking op de voorgeschreven wijze aan de gemachtigde moet plaatsvinden om de beroepstermijn te laten ingaan. De Raad stelt vast dat het risico van niet-aangetekende verzending voor rekening van de afzender komt. De gemachtigde heeft niet kunnen aantonen dat hij een adreswijziging heeft doorgegeven aan gedaagde. De Raad concludeert dat het hoger beroep geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.