ECLI:NL:CRVB:2004:AO9066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/514 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en voorwaarden voor afzien van terugvordering op basis van artikel 78c Abw

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandsuitkering van appellant, die een bedrag van f 27.021,94 aan de gemeente Emmen moet terugbetalen wegens ten onrechte ontvangen bijstand. Dit bedrag is opgebouwd uit twee vorderingen, waarvan de eerste door de kantonrechter in 1991 is vastgesteld en de tweede door de rechtbank in 1995. Appellant heeft tot december 1992 bijstandsuitkeringen ontvangen, maar heeft geen aanvullende uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd, ondanks dat zijn WAO-uitkering onder de bijstandsnorm ligt.

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen heeft het verzoek van appellant om af te zien van verdere terugvordering afgewezen, met als reden dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 78c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene bijstandswet (Abw). Dit artikel stelt dat burgemeester en wethouders kunnen besluiten om van terugvordering af te zien als de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij dit op enig moment zal doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht. De Raad oordeelt dat, hoewel appellant momenteel geen aflossingscapaciteit heeft, dit kan veranderen wanneer hij de 65-jarige leeftijd bereikt en een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet ontvangt. Hierdoor is het niet aannemelijk dat er op enig moment geen incasso meer mogelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat het verzoek van appellant om af te zien van terugvordering terecht is afgewezen, en dat de gemeente bevoegd was om de terugvordering voort te zetten.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

02/514 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is door mr. M.R.P. Ossentjuk, werkzaam bij het Bureau voor Rechtshulp te Emmen, op de bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Assen op 7 december 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/289 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 maart 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Ossentjuk, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de stukken de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren [in] 1940, dient aan de gemeente Emmen een bedrag van in totaal f 27.021,94 terug te betalen wegens ten onrechte ontvangen bijstand. Dit bedrag bestaat uit een door de kantonrechter op 23 oktober 1991 vastgestelde vordering van f 7.895,39, waarop tot en met november 1992 door appellant een bedrag van f 1.817,59 is afgelost, alsmede uit een door de rechtbank op 30 augustus 1995 vastgestelde vordering van f 20.944,14.
Appellant heeft tot december 1992 een bijstandsuitkering ontvangen als aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Ziektewet. Een aanvulling op de hem aansluitend toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) - welke uitkering beneden de voor hem geldende bijstandsnorm ligt - heeft appellant tot op heden niet aangevraagd.
Namens appellant is bij brief van 20 september 2000 verzocht op grond van artikel 78c van de Algemene bijstandswet (Abw) af te zien van (verdere) terugvordering van de nog openstaande vordering van f 27.021,94. Dit verzoek is bij besluit van
15 november 2000 door gedaagde afgewezen op de grond dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 78c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw.
Bij besluit van 8 februari 2001 heeft gedaagde het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 78c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.
Vaststaat dat appellant gedurende vijf jaar geen betaling heeft verricht. Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of appellant op enig moment nog betalingen zal gaan verrichten.
De Raad is met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat appellant weliswaar thans een zodanig inkomen heeft dat er geen sprake is van enige aflossingscapaciteit, doch dat dit anders wordt indien hij de 65-jarige leeftijd bereikt. Op dat moment zal hij immers een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet gaan ontvangen, welke uitkering naar verwachting ten minste gelijk is aan de voor hem geldende bijstandsnorm. Derhalve is er in het geval van appellant geen aanleiding te veronderstellen dat er op enig moment geen incasso meer mogelijk is. Dat brengt met zich dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 78c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw. De Raad neemt hierbij tevens in aanmerking dat appellant - door zijn weigering een aanvulling op zijn WAO-uitkering aan te vragen - het zelf in de hand heeft of in zijn inkomen enige ruimte voor aflossing aanwezig is.
Het vorenstaande betekent dat gedaagde in dit geval niet tot het afzien van verdere terugvordering op grond van artikel 78c van de Abw bevoegd was. Het gemeentelijke beleid en de toepassing daarvan kunnen daarom verder onbesproken blijven.
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd behoeft naar het oordeel van de Raad geen bespreking nu deze grieven zien op zaken die geen onderdeel uitmaken van het hier in geding zijnde besluit.
Dit betekent dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.E. Broekman.
TG07042004