ECLI:NL:CRVB:2004:AO8991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4067 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van nabestaandenuitkering in verband met inkomsten uit WAO-uitkering en terugvordering

In deze zaak gaat het om de herziening van de nabestaandenuitkering van appellant, die zijn inkomsten uit een WAO-uitkering niet tijdig heeft gemeld aan de Sociale verzekeringsbank (gedaagde). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat gedaagde op grond van artikel 34, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet (Anw) verplicht was om de uitkering van appellant met terugwerkende kracht te herzien, omdat appellant de wijziging in zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tijdig had doorgegeven. Tevens werd overwogen dat er geen dringende redenen waren om van herziening af te zien.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen specificatie van gedaagde heeft ontvangen, waardoor hij niet akkoord kan gaan met het besluit. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt echter het oordeel van de rechtbank en stelt dat de argumenten van appellant niet tot een ander oordeel leiden. De Raad wijst erop dat gedaagde een berekeningsblad heeft overgelegd waarin de aanspraak van appellant op de Anw-uitkering is gespecificeerd, evenals de te veel betaalde bedragen over een bepaalde periode.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2004, met mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. T.L. de Vries als leden.

Uitspraak

02/4067 ANW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 juli 2002, nr. AWB 01/1582 ANW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 maart 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Na kennisneming van het door appellant in juni 2001 ingezonden inkomensopgaveformulier, waaruit bleek dat de hoogte van de aan appellant toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf 1 januari 2001 f 3.013,25 bruto per maand bedroeg, heeft gedaagde bij besluit van 9 juli 2001 de aan appellant toegekende nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) met ingang van 1 januari 2001 herzien en nader vastgesteld op f 763,23 bruto per maand. Tevens heeft gedaagde bij besluit van 30 augustus 2001 de over het tijdvak van 1 januari 2001 tot
1 juli 2001 te veel betaalde uitkering van f 849,78, van appellant teruggevorderd. Bij beslissing op bezwaar van 14 november 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde de bezwaren van appellant tegen de herziening en de terugvordering ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, overwegende dat appellant de wijziging in de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tijdig heeft gemeld aan gedaagde en dat gedaagde op grond van artikel 34, eerste lid, van de Anw verplicht is de Anw-uitkering van appellant met terugwerkende kracht te herzien. Daarbij is tevens overwogen dat niet is gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Anw op grond waarvan gedaagde geheel of gedeeltelijk van herziening had moeten afzien en dat gedaagde in overeenstemming met het terzake gevoerde beleid in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot herziening met terugwerkende kracht. Ten aanzien van de terugvordering heeft de rechtbank overwogen dat gedaagde op grond van artikel 53, eerste lid, van de Anw verplicht is de teveel betaalde uitkering terug te vorderen en dat gedaagde in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit niet van terugvordering af te zien, omdat niet is gebleken van dringende redenen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij nog steeds geen specificatie van gedaagde heeft ontvangen en daarom niet akkoord kan gaan met het bestreden besluit.
De Raad kan zich geheel verenigen met het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en maakt dat tot het zijne. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Daarbij merkt de Raad nog op dat gedaagde bij de gedingstukken een berekeningsblad heeft gevoegd waarin de aanspraak van appellant op een Anw-uitkering vanaf 1 januari 2001 gespecificeerd is berekend op grond van de nader gebleken hoogte van de aan appellant toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering. Tevens is daarbij gespecificeerd welke bedragen per maand over het tijdvak van 1 januari 2001 tot 1 juli 2001 te veel aan appellant zijn betaald.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) J.J.B. van der Putten.
RG