ECLI:NL:CRVB:2004:AO8988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4278 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 april 2004 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposant, die niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2003, waarin de opposant niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door S.A. Merkus, diende een verzetschrift in tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 7 april 2004 was de opposant aanwezig, maar de geopposeerde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, was niet vertegenwoordigd.

De Raad overwoog dat het griffierecht van € 87,-- niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald, zoals aangegeven in een aangetekende brief van de griffier van 22 september 2003. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim was geweest. De Raad benadrukte dat bij girale betaling de datum van bijschrijving op de bankrekening van de Raad bepalend is. In dit geval was het griffierecht pas op 21 oktober 2003 bijgeschreven, wat na de deadline viel.

De Raad verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing dat de opposant niet tijdig had voldaan aan de betalingsverplichting, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4278 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 11 november 2003 is het namens opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2003, reg.nr. 02/4189 NABW, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft S.A. Merkus, als gemachtigde van opposant, een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 7 april 2004, waar opposant met zijn gemachtigde is verschenen. Geopposeerde heeft zich - zoals tevoren bericht - niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 11 november 2003 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de door de griffier bij aangetekende brief van 22 september 2003 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen merkt de Raad op dat indien het griffierecht per bank wordt overgemaakt beslissend is de dag waarop het griffierecht is bijgeschreven op de bankrekening van de Raad. De gemachtigde van opposant is hierop gewezen door de griffier in de brief van 22 september 2003. In dit geval heeft bijschrijving van het griffierecht plaatsgevonden op 21 oktober 2003, dat is een dag na het verstrijken van de in de brief van 22 september 2003 gestelde termijn van vier weken.
Hetgeen namens opposant in verzet is aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen kan slechts dan gesteld worden dat het griffierecht is betaald zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verlangd kon worden als de betrokkene bij girale
betaling kan aantonen dat het verschuldigde recht is afgeschreven voor de 19e dag van de voorgeschreven bijschrijvingstermijn van vier weken.
Opposant heeft het griffierecht eerst op 15 oktober 2003 op het postkantoor gestort, zodat aan deze voorwaarde niet is voldaan.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.M. Hamer.
TG16042004