ECLI:NL:CRVB:2004:AO8957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1344 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en gedifferentieerde premie voor werkgevers

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering en de vaststelling van de gedifferentieerde premie die een werkgever moet betalen. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.P. Caubo, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het bezwaar van de appellant tegen de premie vaststelling ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een zitting op 18 maart 2004, waar zowel de appellant als een vertegenwoordiger van het Uwv aanwezig waren.

De zaak draait om de gedifferentieerde premie die de appellant voor het premiejaar 1999 verschuldigd is, vastgesteld op 2,43% door het Uwv. De appellant betwist deze premie, stellende dat hij geen verwijt treft voor de arbeidsongeschiktheid van de werknemer [betrokkene], wiens WAO-uitkering bepalend was voor de premie. De Raad overweegt dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid en de reïntegratieverplichtingen van de werkgever geen rol spelen bij de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie.

De Raad concludeert dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een berekening van de premie die is gebaseerd op uitkeringen die in het jaar vóór het premiejaar zijn betaald. De appellant's argument dat de Pemba-regeling, die pas na de toekenning van de uitkering in werking trad, niet in acht is genomen, wordt verworpen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

02/1344 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [vestigingsplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 30 december 1998 heeft gedaagde de door appellant verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1999 vastgesteld op 2,43%.
Bij besluit van 28 juni 1999 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 30 december 1998 ongegrond verklaard.
De rechtbank Leeuwarden heeft bij uitspraak van 16 januari 2002 (nr. 99/760 WAO) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R.P.P. Caubo, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 maart 2004. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Caubo, voornoemd. Namens gedaagde is verschenen W.F.K. ter Hennepe, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor de vaststelling van de door appellant voor 1999 verschuldigde gedifferentieerde premie is (mede) bepalend geweest de door gedaagde met ingang van 28 maart 1997 aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) toegekende WAO-uitkering. De toekenning van deze uitkering als zodanig vormt geen punt van geschil tussen partijen. Appellants grieven tegen het bestreden besluit komen erop neer dat hem, gelet op de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van [betrokkene], geen enkel verwijt treft van die arbeidsongeschikt-heid. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij zich in het onderhavige geval niet heeft kunnen verzekeren tegen de financiële gevolgen van de Wet Pemba, daar het te verzekeren risico, de toekenning van een WAO-uitkering aan [betrokkene], zich al had voorgedaan voor de totstandkoming van de Wet Pemba.
De Raad overweegt als volgt.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad spelen zowel de oorzaak van de arbeidsongeschikt-heid als het feit dat de werkgever niet aan zijn reïntegratiever-plichtingen heeft kunnen voldoen, geen rol bij de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie.
De grief van appellant dat de voor 1999 vastgestelde gedifferentieerde premie is bepaald aan de hand van het betaalde bedrag aan WAO-uitkering op een moment dat de Pemba-regeling nog niet in werking was getreden, hetgeen zich naar de mening van appellant niet verhoudt met de doelstelling van deze regeling, kan evenmin slagen.
De Pemba-regeling betreft een categorale maatregel, die mede ten doel heeft de werkgever te stimuleren tot het voeren van een effectief preventie- en reïntegratiebeleid. Eén van de aspecten die de hoogte van de gedifferentieerde WAO-premie bepalen is het individuele werkgeversrisicopercentage. De wetgever heeft bewust gekozen om voor de berekening van dit percentage maatgevend te achten het totaalbedrag van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die in het tweede jaar vóór het premiejaar zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stonden tot de werkgever. Het enkele feit dat in de onderhavige zaak de bewuste arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn uitbetaald op een moment dat de Pemba-regeling nog niet van kracht was, rechtvaardigt, gezien de relatie tussen het individuele werkgeversrisicopercentage en de hoogte van de gedifferentieerde WAO-premie, niet de conclusie dat in een geval als het onderhavige de doelstelling van de regeling in het geheel niet tot zijn recht komt. Ook de enkele omstandigheid dat de wetgever heeft afgezien van het treffen van een overgangregeling door voor de premiejaren 1999 en 2000 een ander toetsingsjaar te hanteren, leidt de Raad niet tot het oordeel dat het Besluit premiedifferentiatie en een geval als het onderhavige geheel of gedeeltelijk geen toepassing kan vinden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen.
TG26042004