ECLI:NL:CRVB:2004:AO8760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5727 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en aanvraag met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een eerder verstrekte bijstandsuitkering door de gemeente Rijswijk aan appellant, die in de periode van 1 oktober 1999 tot en met 30 juni 2000 niet woonachtig was in Rijswijk, maar in de gemeente 's-Gravenhage. Appellant ontving sinds 4 augustus 1999 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en heeft op 13 juli 2000 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering met terugwerkende kracht. De gemeente 's-Gravenhage, gedaagde in deze procedure, heeft de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar introkken en deze overgedragen aan de Commissie Sociale Zekerheid. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep ongegrond had verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 maart 2004, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.S.C. Hes. Gedaagde heeft zich niet laten vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanvraag om bijstand is ingediend voor 13 juli 2000 en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het uitgangspunt van de wet kan worden afgeweken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat het enkele feit dat een eerder verstrekte uitkering door een andere gemeente later wordt teruggevorderd, niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. De medische gegevens over de psychische gesteldheid van appellant bieden onvoldoende grondslag voor de conclusie dat hij op psychische gronden verhinderd zou zijn geweest zijn adreswijziging eerder door te geven.

De Raad concludeert dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

01/5727 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2004 heeft gedaagde het besluit tot delegatie van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar aan de Commissie Sociale Zekerheid ingetrokken. Thans berust die bevoegdheid bij het College. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Commissie Sociale Zekerheid.
Namens appellant heeft mr. D.S.C. Hes, advocaat te 's-Gravenhage, op bij beroepschrift aangevoerde gronden, aangevuld met nadere stukken, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 2 oktober 2001, met reg.nr. 01/323 NABW, gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Hes, en waar gedaagde - met schriftelijke kennisgeving - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellant ontving sedert 4 augustus 1999 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm van een alleenstaande van de gemeente Rijswijk. Bij besluit van 26 september 2000 heeft het bestuur van deze gemeente de uitkering over de periode 1 oktober 1999 tot en met 30 juni 2000 ingetrokken op de grond dat appellant in die periode niet woonachtig was in de gemeente Rijswijk, maar in de gemeente 's-Gravenhage. Daarbij zijn tevens de over genoemde periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van f 12.872,25 van hem teruggevorderd.
Op 13 juli 2000 heeft appellant zich tot gedaagde gewend met het verzoek hem voor een bijstandsuitkering in aanmerking te brengen.
Bij besluit van 27 juli 2000 heeft gedaagde appellant ingaande 13 juli 2000 een bijstandsuitkering toegekend.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt voorzover hem geen bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 1999 is toegekend.
Bij besluit van 8 december 2000 is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van artikel 67 van de Abw wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaande aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
De Raad stelt allereerst vast dat noch gesteld noch gebleken is dat eerder dan op 13 juli 2000 een aanvraag om bijstand is ingediend bij gedaagde.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan van bovengenoemd uitgangspunt kan worden afgeweken, niet is gebleken.
Het enkele feit dat een eerder verstrekte uitkering door een andere gemeente later wordt teruggevorderd kan niet als een bijzondere omstandigheid in bovenbedoelde zin gelden, aangezien een terugvordering onverlet laat dat appellant over de desbetreffende periode over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw heeft beschikt. De zich onder de gedingstukken bevindende medische gegevens over de psychische gesteldheid van appellant bieden onvoldoende grondslag voor de conclusie dat appellant op psychische gronden verhinderd zou zijn geweest zijn adreswijziging eerder door te geven.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2004.
(get.) B.J. van der Net
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls