ECLI:NL:CRVB:2004:AO8433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6131 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand voor baby-uitzetkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en een verzoek indiende voor bijzondere bijstand ter dekking van de kosten van een baby-uitzet. Het verzoek werd afgewezen door de gemeente Maastricht, die stelde dat appellant een lening kon afsluiten bij de Kredietbank Limburg als voorliggende voorziening. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had aangegeven dat de kosten voor de baby-uitzet in totaal f 1.812,45 bedroegen, terwijl hij een lening van f 2.000,- bij de Kredietbank Limburg kon afsluiten. De Raad oordeelde dat deze kredietmogelijkheid als een toereikende voorliggende voorziening kon worden aangemerkt, waardoor de gemeente niet verplicht was om bijzondere bijstand toe te kennen.

De Raad benadrukte dat volgens de Abw geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening beschikbaar is die als passend wordt beschouwd. Ook werd er geen noodsituatie aangetoond die een uitzondering op deze regel rechtvaardigde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af, zonder veroordeling in proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.B.J. van der Ham, met B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en vond plaats op 27 april 2004. De beslissing bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de afwijzing van de bijzondere bijstand werd gehandhaafd.

Uitspraak

E N K E L V O U D IG E K A M E R
01/6131 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. S.A.M. Bakker, advocaat te Maastricht, op bij een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Maastricht op 18 oktober 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00/1172 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd met het geding met reg.nr. 02/1158 NABW behandeld ter zitting van 16 maart 2004, waar appellant - met voorafgaand bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door L.B.W. Heuts, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Raad de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een eenoudergezin. Op 8 oktober 1999 heeft appellant verzocht om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van een baby-uitzet.
Bij besluit van 27 januari 2000 is deze aanvraag afgewezen. De tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 25 juli 2000 ongegrond verklaard onder meer op de grond dat appellant een beroep kon doen op een voorliggende voorziening in de vorm van het afsluiten van een lening bij de Kredietbank Limburg.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank voorzover van belang het beroep tegen het besluit van 25 juli 2000 ongegrond verklaard. Voorts is een beslissing gegeven inzake de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
Appellant heeft zich, voorzover het de ongegrondverklaring van het beroep betreft, in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van de burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Artikel 6, aanhef en onder c, van de Abw bepaalt dat onder voorliggende voorziening moet worden verstaan elke voorziening buiten de Abw waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep op kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
De Raad merkt allereerst op, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 20 november 2001, gepubliceerd in USZ 2002/8, dat hij van oordeel is dat kredietverlening door een Gemeentelijke Kredietbank kan worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder c, van de Abw. Uit de gedingstukken is gebleken dat appellant heeft aangegeven dat de door hem in verband met de aanschaf van de baby-uitzet gemaakte kosten in totaal f 1.812,45 hebben bedragen. Voorts is gebleken dat appellant bij de Kredietbank Limburg een geldlening ten bedrage van f 2.000,- zou kunnen afsluiten, maar dat appellant hiervan geen gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de kredietmogelijkheid bij de Kredietbank Limburg meer dan toereikend voor de gemaakte kosten. Gedaagde heeft in dit geval de voorliggende voorziening dan ook als toereikend en passend kunnen aanmerken.
Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij te worden gedacht aan noodsituaties. De gedingstukken bieden geen enkel aanknopingspunt om te oordelen dat in het geval van appellant sprake was van een noodsituatie in de zin van het derde lid van artikel 17 van de Abw. Dat betekent dat gedaagde naar het oordeel van de Raad niet de bevoegdheid toekwam om appellant bijzondere bijstand toe te kennen.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2004.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
JK/2934