ECLI:NL:CRVB:2004:AO8354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op basis van woonplaats
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellant had een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) ontvangen, maar deze werd ingetrokken op de grond dat hij niet op het opgegeven adres woonde en er twijfels bestonden over zijn feitelijke woonplaats. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
De zaak begon met de toekenning van de uitkering aan appellant op 20 oktober 1998, waarbij hij aangaf tijdelijk in [woonplaats] te verblijven. Echter, na een melding van de Belastingdienst dat appellant mogelijk nog bij zijn ex-echtgenote in Beek woonde, werd er een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat resulteerde in de intrekking van zijn uitkering per 11 april 2000.
De Raad heeft de verklaringen van getuigen en de bevindingen van het onderzoek in overweging genomen. Ondanks dat appellant post ontving op het opgegeven adres, oordeelde de Raad dat dit onvoldoende bewijs was voor zijn feitelijke woonplaats. De verklaringen van getuigen die bevestigden dat appellant bij zijn ex-echtgenote woonde, werden als zwaarwegend beschouwd. De Raad concludeerde dat de intrekking van de uitkering terecht was en dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van feitelijke omstandigheden bij het bepalen van de woonplaats in het kader van de Abw. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.