ECLI:NL:CRVB:2004:AO8348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4270 CSV + 01/4132 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctienota's opgelegd aan Snackbar [naam snackbar] door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], die bezwaar maken tegen correctienota's die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1998. De correctienota's zijn gebaseerd op een schatting van de opbrengsten en verloonde bedragen van hun onderneming, Snackbar [naam snackbar], te Amsterdam. De appellanten hebben in 1994 hun relatie hervat en hebben in 1995 de snackbar overgenomen. De rechtszaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het beroep van appellanten tegen het besluit van het Uwv om de correctienota's te handhaven ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere zitting in december 2003 en een hervatting in maart 2004. De Raad heeft vastgesteld dat er een gebrekkige administratie werd gevoerd door de appellanten, wat leidde tot de schatting van de opbrengsten door het Uwv. De Raad heeft de stellingen van appellanten, dat zij de snackbar niet als ondernemers hebben geëxploiteerd, verworpen. De Raad concludeert dat de appellanten gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de exploitatie van de snackbar en dat de correctienota's terecht zijn opgelegd.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een schadevergoeding of andere maatregelen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 22 april 2004.

Uitspraak

01/4270 CSV
01/4132 WAO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant 1] en [appellant 2], h.o.d.n Snackbar [naam snackbar], wonende te [woonplaats], appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellanten heeft mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen onder nummers 99/10910 en 00/8877, door de rechtbank Zwolle op 29 juni 2001 gewezen uitspraak. Bij deze uitspraak is ongegrond verklaard het door appellanten gezamenlijk ingestelde beroep tegen gedaagdes besluit van 22 oktober 1999, strekkende tot de handhaving van de aan appellanten opgelegde correctienota's over de jaren 1995 tot en met 1998. Tevens heeft de rechtbank ongegrond verklaard het door [betrokkene] ingestelde beroep tegen gedaagdes besluit van 21 augustus 2000, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard onder handhaving van een viertal besluiten tot vermindering van uitbetaling en terugvordering van de aan [betrokkene] toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO).
Gedaagde heeft verweer gevoerd en heeft bij brief van 30 januari 2004, met bijlagen, de Raad nader geïnformeerd.
De gevoegde behandeling van de gedingen is aangevangen ter zitting van de Raad op 11 december 2003 en, na schorsing, hervat ter zitting van 25 maart 2004. Appellanten hebben zich bij die gelegenheden laten vertegenwoordigen door mr. Ramdhan, voornoemd, namens gedaagde is in de zaak onder nummer 01/4132 WAO telkens verschenen J. van Dalfsen, werkzaam bij het Uwv. In de zaak onder nummer 01/4270 CSV heeft gedaagde zich ter zitting van 11 december 2003 laten vertegenwoordigen door mr. H.J. van Gansekoele, werkzaam bij het Uwv, en is gedaagde, als aangekondigd, ter zitting van 25 maart 2004 niet verschenen.
II. MOTIVERING
De zaak onder nummer 01/4270 CSV heeft betrekking op de door gedaagde op 21 juli 1999 aan appellanten over 1995 tot en met 1998 opgelegde correctienota's. Deze zijn opgelegd over de naar schatting in het kader van de exploitatie van Snackbar [naam snackbar] te Amsterdam over 1995 tot en met 1998 verloonde, niet opgegeven bedragen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellanten in die jaren Snackbar [naam snackbar] hebben geëxploiteerd. De Raad begrijpt de stellingen van appellanten aldus dat appellant [appellant 1] niet als ondernemer bij de exploitatie van Snackbar [naam snackbar] betrokken is geweest en dat appellante [appellant 2] dat bedrijf eerst vanaf 1998 heeft gevoerd.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak in navolging van gedaagde en in weerwil van de gegevens in het handelsregister aangenomen dat Snackbar [naam snackbar] in de hier van belang zijnde jaren door appellanten in verband van een vennootschap onder firma is geëxploiteerd en de beroepen ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
De correctienota's zijn gericht aan de vennootschap onder firma Snackbar [naam snackbar] en verzonden aan het privé-adres van appellanten. Het staat buiten twijfel dat gedaagde met de aanduiding op de correctienota's het oog heeft gehad op appellanten als vennoten in de door gedaagde veronderstelde v.o.f. Ook appellanten hebben dat onderkend en zijn tijdig tegen de correctienota's opgekomen. Terecht zijn appellanten zodoende, anders dan zij kennelijk menen, door gedaagde in de bezwarenprocedure als belanghebbenden aangemerkt.
In de periode van 25 november 1997 tot en met 8 september 1998 heeft de belastingdienst bij Snackbar [naam snackbar] een onderzoek gedaan. Daaruit is gebleken dat een gebrekkige administratie werd gevoerd. Een deel van de omzet en de verloonde bedragen is niet in de boekhouding verantwoord. Tevens is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Appellanten zijn daarbij als verdachten gehoord. Gedaagde heeft zich aangesloten bij de bevindingen van de belastingdienst.
Uit de, deels tegenstrijdige, ter beschikking staande informatie stelt de Raad het volgende vast.
Appellanten zijn medio 1994 gescheiden en hebben nadien hun relatie hervat. Op 31 maart 1995 is door de toenmalige eigenaar aan de Kamer van Koophandel opgave gedaan van de voortzetting van de onderneming Snackbar [naam snackbar] te Amsterdam als eenmanszaak door appellant [appellant 1]. Deze opgave is op diezelfde dag door appellant [appellant 1] aan de Kamer van Koophandel bevestigd. Vanaf 20 juni 1995 werd volgens de opgave aan het handelsregister het bedrijf als eenmanszaak gevoerd door appellante [appellant 2]. Over het tijdvak van 10 juni tot 18 november 1996 stond [naam eerdere eigenaar] als eigenaar van de snackbar in het handelsregister geregistreerd. Van de laatst genoemde datum tot
20 maart 1997 stond de zaak in het handelsregister weer op de naam van appellant [appellant 1] en dat geldt ook voor het tijdvak van 11 augustus tot 1 december 1997. In het tussenliggende tijdvak stond de zaak op naam van [naam eerdere eigenaar] en vanaf 1 december 1997 stond appellante [appellant 2] als eigenares te boek.
Uit de door appellanten in het strafrechtelijk onderzoek afgelegde verklaringen blijkt dat zij in maart 1995 Snackbar [naam snackbar] hebben gekocht voor een bedrag van fl. 45.000,-. Het koopcontract en de overeenkomst met betrekking tot de exploitatie van de in de snackbar aanwezige speelautomaat staan op naam van appellant [appellant 1]. Het bedrijfspand wordt, blijkens het door appellanten aan de fiscus gerichte bezwaarschrift, gehuurd door appellante [appellant 2]. Appellant [appellant 1] heeft bij de Kamer van Koophandel aangifte gedaan dat hij vanaf 31 maart 1995 het bedrijf exploiteerde. Ter zitting van de rechtbank is namens appellanten verklaard dat appellanten met het oog op de exploitatie van Snackbar [naam snackbar] een vennootschap onder firma hadden opgericht. Naar hun eigen verklaringen hebben [appellant 1] en [appellant 2] werkzaamheden in Snackbar [naam snackbar] verricht. Onder deze omstandigheden kan worden aangenomen dat appellanten vanaf 31 maart 1995 voor gezamenlijke rekening en risico Snackbar [naam snackbar] hebben gedreven.
Appellanten beroepen zich erop dat de exploitatie van Snackbar [naam snackbar] nadien gedurende zekere tijdvakken in handen van [namen eerdere eigenaren] is geweest. Appellanten zouden het bedrijf om niet aan [namen eerdere eigenaren] gedurende zekere perioden hebben "verpacht".
Appellanten zijn er niet in geslaagd die stelling met bewijzen te staven. Daartoe heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat appellanten als eigenaren in het handelsregister waren geregistreerd gedurende een deel van de periode dat de, voor het afleggen van een verklaring buiten bereik gebleven [naam eerdere eigenaar], de exploitatie van Snackbar [naam snackbar] zou hebben gevoerd. Appellanten hebben zich in hun verklaringen en stellingen tegengesproken. Beiden waren geregeld aantoonbaar aanwezig in Snackbar [naam snackbar]. De overeenkomst met de speelautomatenexploitant stond gedurende de gehele van belang zijnde periode op naam van appellant [appellant 1]. In de hier van belang zijnde jaren traden appellanten gezamenlijk naar buiten op als ondernemers. Uit de verklaring van [naam eerdere eigenaar] kwam naar voren dat hij geen eigenaar is geweest van Snackbar [naam snackbar], maar op verzoek van appellant [appellant 1] papieren had ondertekend zonder dat hij precies wist waarvoor.
De Raad gaat er onder die omstandigheden vanuit dat Snackbar [naam snackbar] gedurende de hier van belang zijnde jaren voor gezamenlijke rekening en risico door appellanten is geëxploiteerd en dat de revenuen van deze onderneming aan hen gezamenlijk zijn toegevallen. Dat de belastingdienst de opgelegde aanslagen heeft laten vervallen, omdat hij in een later stadium twijfelde aan het bestaan van een vennootschap onder firma tussen appellanten, leidt de Raad, die de aard van de samenwerking tussen appellanten uitdrukkelijk in het midden laat, niet tot een ander oordeel.
Bij gebreke van een betrouwbare administratie heeft gedaagde op goede gronden besloten tot een schatting van de opbrengsten en verloonde bedragen. Appellanten hebben de schatting zelf niet in discussie gebracht.
Tegen de besluiten ter uitvoering van de WAO, in welk kader door gedaagde aan appellant [appellant 1] de helft van de geschatte ondernemingswinst is toegerekend, zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
Al het vorenstaande voert tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen termen voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.
JK/2144