In het kader van het beroep tegen de besluiten 1 een 2 heeft de rechtbank een drietal medisch deskundigen laten rapporteren.
De deskundige uroloog E.P. van de Weijer deelt in zijn rapport van 25 maart 1997 mee dat op beide data in geding (8 november 1994 en 1 februari 1996) sprake is van chronische prostatitis. Hij acht het wegens de daarmee gepaard gaande klachten aannemelijk dat appellant niet in staat is gedurende een volle werkweek werkzaam te zijn. Hij adviseert tot vermindering van de werkweek met circa een dagdeel per week.
De deskundige prof. dr. H.J. van Aalderen, huisartsgeneeskundige te Amsterdam, beschrijft in zijn rapport van 9 december 1997 de ziektegeschiedenis van appellant, zijn dagverhaal, biografische gegevens, psychische gegevens, het lichamelijk onderzoek en de inlichtingen van de curatieve sector. De deskundige constateert dat appellant lijdt aan extreme vermoeidheidsklachten. Van Aalderen zoekt de oorzaak voor die klachten naast de chronische prostatitis en chronische sinusitis in een (gemaskeerde) depressie.
Hij concludeert dat appellant op 8 november 1994 en 1 februari 1996 ongeschikt is tot het verrichten van arbeid.
De deskundige-psychiater W. Veldman vermeldt in haar rapport van 16 april 1999 dat zij appellant op 15 december 1998 heeft onderzocht. Tijdens het onderzoek zijn de medische klachten, de levensgeschiedenis, de schoolcarrière, biografie en sociale situatie besproken. Zij heeft een psychiatrisch onderzoek verricht, waarbij zij constateert dat de klachtenpresentatie een reële indruk maakt. Zij concludeert dat appellant lijdt aan ernstige vermoeidheidsklachten die ten dele toegeschreven kunnen worden aan lichamelijke oorzaken. De lijdensdruk lijkt reëel. Zij kan geen psychiatrische ziekte of gebrek constateren. Vanuit psychiatrisch oogpunt kan zij daarom geen beperkingen of een verminderde belastbaarheid aangeven.
Tijdens de rechtbankprocedure is een verklaring van de huisarts R.A. Blankendal
d.d. 15 augustus 1997 overgelegd. Blankendal beschrijft de ziektegeschiedenis vanaf 1992. Hij concludeert dat sprake is van hernia, een doorgemaakte infectie met
Epstein-Barr virus (gebleken tijdens serologische onderzoeken in 1992 en 1996) en chronische ontstekingen van de prostaat en de sinus. Hij is van mening dat appellant in verband met zijn klachten niet voor een volle werkdag belastbaar is.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige Gerrits bij rapport van 12 april 1996 meegedeeld dat het maatmaninkomen in het rapport van
30 mei 1994 in strijd met de van toepassing zijnde schattingsvoorschriften van 1983 naar mei 1994 is geïndexeerd. Nagegaan had moeten worden welk loon appellant zou hebben verdiend in zijn vroegere functie, ware hij niet arbeidsongeschikt geworden
(actualisering van het maatmaninkomen). Op grond van inlichtingen van de voormalige werkgever is gebleken dat het geactualiseerde maatmaninkomen bij de oud-werkgever van appellant in april 1996, inclusief alle emolumenten f 7.133,- bedraagt.
De arbeidsdeskundige stelt dat dit nadere gegeven niet leidt tot een klassewijziging per
8 november 1994.
De rechtbank heeft bij uitspraak 1 het beroep tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.