02/2783 AW
02/2788 AW
02/2789 AW
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen - het op hem betrekking hebbende deel van - de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 april 2002, nrs. AWB 01/1584, AWB 01/1585, AWB 01/2786, AWB 01/2789, AWB 01/2791, AWB 01/2792, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 februari 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Weehuizen, advocaat te 's-Hertogenbosch, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M.B. Maes, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Ten tijde hier van belang was appellant werkzaam als allround medewerker/ chauffeur inzameling van de gemeentelijke Afvalstoffendienst.
Eind 2000 zijn bij gedaagde signalen binnengekomen omtrent het zogenaamd zwart laden van afval, waaronder wordt verstaan het laden van afval zonder dat daarvoor een contract is afgesloten met de Afvalstoffendienst, het laden van meer en ander afval dan waarvoor een contract is afgesloten en het laden van afval op dagen waarvoor een contract ontbreekt. Naar aanleiding van die signalen heeft gedaagde een onderzoek laten instellen door een recherchebureau. Medewerkers van dit bureau hebben op enkele dagen observaties gepleegd en daarover gerapporteerd aan gedaagde.
1.2. Gedaagde heeft op grond van de beschikbaar gekomen gegevens appellant de toegang tot het werk ontzegd en hem geschorst. Vervolgens heeft gedaagde aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van strafontslag.
1.3. Bij besluit van 20 juni 2001 is appellant strafontslag gegeven, welk besluit is gehandhaafd bij het bestreden besluit van 24 oktober 2001.
2. De rechtbank heeft het tegen (onder andere) dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat gedaagde voor de vaststelling van hier relevante gegevens in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de gebruikmaking van de diensten van het recherchebureau en dat dit bureau de gegevens op deugdelijke wijze heeft vastgesteld. Zij heeft voorts overwogen dat gedaagde op basis van die gegevens heeft kunnen concluderen dat appellant zich structureel en frequent heeft schuldig gemaakt aan het zwart laden van afval. Zij heeft verder juist geacht de opvatting van gedaagde dat appellant de schijn op zich heeft geladen zich schuldig te hebben gemaakt aan het aannemen van goederen voor dit zwart laden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat dit plichtsverzuim appellant volledig kan worden aangerekend en dat de daarvoor opgelegde straf, ook in het licht van appellants langdurig arbeidsverleden, niet onevenredig is.
3. Namens appellant - die de omvang van het geding in hoger beroep heeft beperkt tot het ontslagbesluit - is naar voren gebracht dat de hem gemaakte verwijten (ook in de aangevallen uitspraak) niet worden geconcretiseerd. Voorts kan zijns inziens "de schijn" als door de rechtbank bedoeld, geen strafontslag rechtvaardigen. Appellant is verder van mening dat de gepleegde observaties niet aan het strafontslag ten grondslag mogen worden gelegd. De in eerste aanleg aangevoerde gronden acht appellant, tot slot, ingelast en herhaald.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Vanaf de fase van het voornemen tot het opleggen van strafontslag heeft gedaagde zeer gedetailleerd weergegeven welke gedragingen aan appellant worden verweten. Op diens betwisting is opnieuw, ook in het bestreden besluit, concreet namens gedaagde gereageerd. De rechtbank heeft dat niet miskend en de Raad verenigt zich met hetgeen de rechtbank in dat verband heeft overwogen.
4.2. De stelling dat "de schijn" als door de rechtbank bedoeld, geen strafontslag kan rechtvaardigen, treft geen doel. Het strafontslag is immers gebaseerd op een samenstel van appellant verweten misdragingen, waarvan het zwart laden van afval vooropgesteld is en waarvan de door appellant gewekte schijn zich te hebben schuldig gemaakt aan het aannemen van goederen voor dat zwart laden van afval, deel uitmaakt: niet meer en niet minder.
4.3. De observaties door het recherchebureau hebben plaatsgevonden nadat gedaagde duidelijke signalen had ontvangen over het zwart laden van afval door, onder anderen, appellant. Die observaties waren beperkt tot hetgeen vanaf de openbare weg of in openbaar toegankelijke ruimtes voor een ieder waarneembaar was. Reeds daarom kan de Raad niet inzien dat gedaagde de gegevens die hij aldus heeft verkregen, niet ten grondslag zou hebben mogen leggen aan het appellant verweten zeer ernstig plichtsverzuim.
4.4. De Raad verenigt zich, tot slot, met hetgeen de rechtbank overigens heeft overwogen naar aanleiding van de door appellant in eerste aanleg aangevoerde grieven.
5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voorzover door appellant aangevochten.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.