ECLI:NL:CRVB:2004:AO7529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4942 NABW, 01/4943 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens overschrijding beroepstermijn

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand werd ongegrond verklaard. De aanvraag betrof de kosten voor vloerbedekking en een koelkast, ingediend op 3 augustus 1999. De rechtbank had op 5 juli 2001 uitspraak gedaan, maar appellant heeft pas op 11 september 2001 hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de aangetekende uitspraak op 6 juli 2001 aan appellant was aangeboden, maar niet was opgehaald. Hierdoor is de beroepstermijn, die eindigde op 16 augustus 2001, overschreden. De Raad oordeelt dat er geen gronden zijn om deze overschrijding verschoonbaar te achten, aangezien appellant na de tweede aanbieding van de uitspraak op 1 augustus 2001 nog steeds tijdig beroep had kunnen instellen. De Raad verklaart het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/4942 NABW
01/4943 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft bij beroepschrift van 11 september 2001 hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 5 juli 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nrs. 99/3944 NABW en 00/2740 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Bij brief van 18 december 2001 zijn namens appellant de gronden van het hoger beroep aangevoerd.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is gevoegd met het geding met reg.nr. 02/2221 NABW behandeld ter zitting van 16 maart 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. L.M. Mulder, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Raad de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. Op
18 augustus 1998 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd ter voorziening in de kosten van de aanschaf van een bril. Bij besluit van 23 oktober 1998 is deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
19 maart 1999 ongegrond verklaard.
Op 3 augustus 1999 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd ter voorziening in de kosten van de aanschaf van vloerbedekking en een koelkast. Bij besluit van 22 oktober 1999 is deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 maart 2000 ongegrond gemaakt.
Bij aangevallen uitspraak van 5 juli 2001 heeft de rechtbank de beroepen gericht tegen beide afzonderlijke besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Blijkens de door de rechtbank in hoger beroep ingezonden envelop is de aangevallen uitspraak aangetekend verzonden en door de PTT op 6 juli 2001 aan het adres van appellant aangeboden. Omdat er geen gehoor werd gekregen, is blijkens de mededeling op de envelop een kennisgeving op het adres van appellant achtergelaten. Omdat de aangetekende brief door appellant niet op het postkantoor is opgehaald, is deze aan de rechtbank geretourneerd, waarna de aangevallen uitspraak bij brief van 1 augustus 2001 opnieuw aan appellant is aangeboden. Met deze toezending is evenwel geen nieuwe beroepstermijn gaan lopen. Nu appellant eerst bij schrijven van 11 september 2001 hoger beroep heeft ingesteld, is de beroepstermijn (die, gelet op artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, en met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, aanving op 6 juli 2001 en die eindigde op 16 augustus 2001) overschreden.
In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen gronden om de overschrijding van die termijn verschoonbaar te achten. Daarbij merkt de Raad nog op dat appellant na ontvangst van de brief van 1 augustus 2001 nog tijdig beroep had kunnen instellen.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2004.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.