E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant] en [appellante], wonende te Termunten, appellanten,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, op bij een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Groningen op 19 december 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/426 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2004, waar appellanten - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.E. Uijtermerk, werkzaam bij de gemeente Delfzijl.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten hebben op 5 juli 1999 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van de uitvaart van hun op 16 mei 1999 overleden zoon en in de kosten van een bruikleenbus over de periode van 3 januari 1998 tot 27 mei 1999.
Bij besluit van 9 september 1999 is deze aanvraag afgewezen.
Bij faxbericht van 7 december 1999 hebben appellanten de aanvullende gronden van hun bezwaarschrift van 19 oktober 1999 ingediend. Naar aanleiding van dit faxbericht heeft gedaagde vervolgens bij brief van 15 december 1999 aan appellanten bericht dat het via de fax verzonden bezwaarschrift van 19 oktober 1999 gedaagde nimmer heeft bereikt.
Bij faxbericht van 22 december 1999 hebben appellanten, als reactie op de brief van 15 december 1999, een afschrift van het bezwaarschrift van 19 oktober 1999 ingezonden.
Bij brief van 3 maart 2000 heeft gedaagde aangegeven dat appellanten niet hebben aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat binnen de termijn van zes weken een bezwaarschrift is ingediend tegen het besluit van 9 september 1999 om welke reden niet verder op het faxbericht van 7 december 1999 zal worden ingegaan.
Bij brief van 15 mei 2000 heeft gedaagde aangegeven het faxbericht van 7 december 1999 alsnog als een bezwaarschrift aan te merken.
Bij uitspraak van 20 juni 2000 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep tegen de brief van 3 maart 2000 aangezien deze brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van 13 maart 2001 is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift van 19 oktober 1999 niet is ontvangen, het bezwaarschrift van 7 december 1999 niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank voorzover van belang het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 9 september 1999 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen dit onderdeel van de uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Naar het oordeel van de Raad is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen dient het risico van het verzenden van een bezwaar-schrift op deze wijze voor rekening van de afzender te komen. In dit geding wordt de ontvangst van het faxbericht van 19 oktober 1999 door gedaagde betwist. Uit de geding-stukken is gebleken dat het verzendjournaal van appellanten een verzending aan gedaagde op 19 oktober 1999 om 14.53 uur vermeldt, waarbij 00 pagina's zijn verstuurd en dat onder de kolom "status": "NG 82 B4" staat vermeld. De code NG betekent "niet goed". Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat appellanten op 19 oktober 1999 geen bezwaarschrift bij gedaagde hebben ingediend.
Appellanten hebben eerst op 7 december 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 9 september 1999. Het bezwaarschrift van 7 december 1999 is gelet op voornoemde bepalingen van de Awb niet tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Abw blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is.
De grief van appellanten dat wanneer een faxnummer wordt vermeld door een instelling en dit faxnummer blijkbaar niet functioneert de verzendtheorie dient te worden verlaten, kan niet worden gevolgd. De Raad merkt daartoe op dat door gedaagde is ontkend dat het faxnummer niet zou functioneren. Uit de gedingstukken is bovendien gebleken dat appellanten regelmatig berichten aan gedaagde per faxbericht hebben verzonden, en zij dus bekend waren met deze wijze van verzending en de daaraan verbonden risico's. Voorts stelt de Raad vast dat appellanten het bezwaarschrift niet tegelijkertijd per (aangetekende) post hebben verzonden. Verder is niet gebleken dat appellanten voorafgaand aan de verzending van het faxbericht contact hebben opgenomen met gedaagde noch de ontvangst van het faxbericht op enigerlei wijze bij gedaagde hebben geverifieerd. Gelet op de vermeldingen op het verzendjournaal was hiertoe alle reden. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding het na afloop van de bezwaartermijn ingediende bezwaarschrift van appellanten ontvankelijk te achten.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. A.B.J van der Ham, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2004.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.