ECLI:NL:CRVB:2004:AO6599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van AOW-pensioen toekenning aan rechthebbende na overlijden
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2004, staat de toekenning van een AOW-pensioen aan de rechthebbende centraal. De erven van de rechthebbende, die in Italië woonachtig zijn, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) terecht het pensioen van de rechthebbende heeft vastgesteld op 10% van het maximale pensioen voor gehuwden. De SVB had eerder, bij besluit van 16 oktober 2000, een pensioen van 6% toegekend, maar na bezwaar werd dit herzien naar 10%. De rechtbank had het beroep van de rechthebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechthebbende gedurende een lange periode, van 1 juli 1967 tot 9 juli 2000, niet verzekerd was voor de AOW. Dit was het gevolg van het ontvangen van een Italiaanse arbeidsongeschiktheidsuitkering, wat in strijd is met de Nederlandse wetgeving. De Raad heeft de argumenten van de rechthebbende, waaronder de financiële omstandigheden, niet geaccepteerd als grond voor een hogere AOW-toekenning. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat de SVB terecht het pensioen op 10% heeft vastgesteld, rekening houdend met de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de AOW.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder AOW-pensioenen worden toegekend en de gevolgen van het niet verzekerd zijn voor de AOW. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de eerder genomen beslissing en heeft de zaak in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen hebben overwogen.