ECLI:NL:CRVB:2004:AO6578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4460 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woonvoorziening in de vorm van een lift in gemeenschappelijke ruimte van appartementengebouw

In deze zaak gaat het om de weigering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad om appellant in aanmerking te brengen voor een woonvoorziening in de vorm van een lift in de gemeenschappelijke ruimte van zijn appartementengebouw. Het primaire besluit, genomen op 13 juni 2001, was gebaseerd op de stelling dat de aangevraagde woonvoorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht, zoals vereist door de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Zaanstad. Gedaagde stelde dat de liftinstallatie niet als de goedkoopste adequate voorziening kon worden aangemerkt en dat verhuizing naar een andere, toegankelijkere woning de enige adequate oplossing was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 19 oktober 2001.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente Zaanstad, zoals neergelegd in de Verordening, niet onrechtmatig was en dat het bestreden besluit in rechte standhield. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 maart 2004 geen aanleiding gevonden om het oordeel van de rechtbank te wijzigen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een woonvoorziening om in overwegende mate op het individu gericht te zijn en de rol van gemeentelijk beleid in het toekennen van dergelijke voorzieningen. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank en het College bevestigd.

Uitspraak

02/4460 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de bij een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
18 juli 2002, reg.nr. Awb 01/1724, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 januari 2004, waar appellant - met voorafgaand bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F. Marinus en C. van der Geer, werkzaam bij de gemeente Zaanstad respectievelijk het Regionaal Indicatieorgaan Zaanstreek.
II. MOTIVERING
Bij primair besluit van 13 juni 2001 heeft gedaagde geweigerd appellant, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Zaanstad (hierna: Verordening), in aanmerking te brengen voor een woonvoorziening in de vorm van een lift in de gemeenschappelijke ruimte van het appartementengebouw waarin appellant woont. Daaraan ligt ten grondslag het standpunt dat de aangevraagde woonvoorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht (artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening) en niet valt onder de uitzonderingssituaties van artikel 2.13 van de Verordening, waarbij wèl een aanpassing in of aan een gemeenschappelijke ruimte kan worden aangebracht.
Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 19 oktober 2001 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde aan de weigeringsgronden toegevoegd dat een liftinstallatie met liftschacht niet als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt en dat verhuizing naar een andere, zonder problemen toegankelijke, woning in dit geval de enige adequate oplossing is. Tevens heeft gedaagde erop gewezen dat appellant in dat geval in aanmerking kan komen voor een verhuiskostenvergoeding.
Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voorzover in hoger beroep nog van belang, het door de gemeente Zaanstad terzake gevoerde en in de Verordening neergelegde beleid niet onrechtmatig geacht en vervolgens geoordeeld dat het daarop gebaseerde bestreden besluit in rechte standhoudt.
In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen grond gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg.